Je leest:

Niet alleen woorden maken de man

Niet alleen woorden maken de man

Auteur: | 5 april 2011

Woorden zijn krachtig, maar hoe effectief is het taalgebruik in de rechtsgang, de politiek en zelfs de troonrede? Maken woorden wel de man (of vrouw)? En hoe bewegen publieke figuren zich retorisch gezien op het maatschappelijke podium? Drie kenners van de klassieke retorica en nederlandse taalbeheersing spreken zich uit.

Aan het woord zijn prof.dr. Ton van Haaften (Nederlandse taal en letterkunde), prof.dr. Ineke Sluiter (Griekse taal- en letterkunde) en prof.dr. Jaap de Jong, programmacoördinator Journalistiek en onderzoeker bij de opleiding nederlandse taal en Cultuur.

Ton van Haaften is hoogleraar Taalbeheersing van het Nederlands.

“Het is een misvatting dat mooi en correct kunnen spreken hetzelfde is als retorisch effectief zijn”, stelt Ton van Haaften direct. "Retorica gaat om het bereiken van een beoogd doel. Bereikt iemand dat doel door de juiste talige middelen in te zetten, dan is hij retorisch geslaagd. Maar dat wil niet zeggen dat er in het taalgebruik niet allerlei onvolkomenheden kunnen zitten.

Neem Balkenende, geen groot spreker. Hij is vaak onverstaanbaar, spreekt te snel en is nog nooit betrapt op een originele of pakkende beeldspraak. Maar in het overdragen van zijn politieke boodschap was hij jarenlang effectief. Dat komt mede doordat retorica meer is dan wat in het oog springt. Inhoud staat wel op één, maar je moet hiervoor het formuleringsalternatief kiezen dat in die context het beste past."

Daar sluit Ineke Sluiter zich bij aan. Hoewel ze beseft dat niet iedereen meegaat in haar passie voor retorica in het klassieke verleden zegt ze: "Ik analyseer patronen in hoe mensen in een maatschappij met elkaar in debat zijn, in eerste instantie in de klassieke oudheid. Dat is veilig; men neemt geen aanstoot aan die analyse. En vervolgens kun je ook naar gevoeliger actuele problematiek kijken waar feitelijk dezelfde kwesties spelen.

Zo onderzoek ik evaluatief taalgebruik, taalgebruik waarmee je goedkeurt of afkeurt. Na 11 september werd bijna automatisch gesproken over ‘laffe terroristische aanslagen’. Tot onder anderen Susan Sontag zei: “Terroristisch is het. Maar laf..? Die mensen zijn hun dood bewust tegemoet gevlogen, daar is moed voor nodig. Waarom noem je het niet ook moedig?” Er ontstond een enorme controverse. En daar zit mijn interesse: waarom waren de mensen zo boos? Sontag beweerde: “Je kunt objectief vaststellen of iets moedig is. Daar spreekt geen goed- of afkeuring uit.” Maar dat zag het grote publiek anders. Dat hoorde in het woord ‘moedig’ ook goedkeuring. En de mensen in de torens wisten niet dat ze werden aangevallen, dus was die aanval in elk geval óók laf. Je talige keuze is veelal je partijkeuze. Sontag bedoelde dat vermoedelijk niet, maar kon zich er niet aan onttrekken."

Framen

“Wat er op er 11 september gebeurde, kun je formuleren als ‘gruwelijke aanslag’”, zegt Jaap de Jong, “maar het werd geframed als oorlog. ‘De vrijheid is aangevallen – Freedom itself is at war.’ De Amerikanen wisten niet wie het had gedaan, maar die term bood de maximale ruimte voor inzet van de grootste budgetten en het leger.” Sluiter: “Het mechanisme framing, iets dat een bepaald beeld oproept en een interne logica op gang brengt, is van alle tijden. Ook in de klassieke oudheid kwam dat voor. Nu is Wilders daar goed in.”

De Jong: "Als je die frame-gave hebt, gaat het publiek eerder met je mee, word je machtiger. De uitwerking van deze labels is niet te onderschatten. Neem de door Rutte voorgestelde taaltoets voor driejarigen die door Halsema werd bespot als ‘staatsopvoeding’. Door die overdrijving werd een communistische wereld opgeroepen. Het lukt nauwelijks je tegen zo’n label te verdedigen. Agnes Kant had er ook last van. Bijterigheid en voorspelbaarheid door eindeloze herhaling werden haar deels aangewreven. Terwijl Wilders diezelfde eigenschappen heeft, maar ermee wegkomt. Dat komt onder meer door zijn uitgebreide retorische repertoire en zijn creatieve taalgebruik. In zijn hyperbool ‘een flutstuk van het slechtste kabinet ooit’ zoekt hij op de semantische schaal het uiterste op.

Ineke Sluiter is hoogleraar Griekse taal- en letterkunde.

Sluiter: “Wilders kan iets vileins, zelfs iets onacceptabels, zeggen over zijn opponenten, maar op het moment dat iemand hem over de inhoud aanspreekt, ontwijkt hij het debat. ’Ik verdedig de vrijheid van meningsuiting”, zegt hij dan. Een slimme manoeuvre. Vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van de democratie; Wilders stelt zich hiermee op aan de kant van de democratie. En automatisch framet hij zijn tegenstander als antidemocratisch. Dat lijkt op een antiek mechanisme: in rechtbanksituaties werden mensen gewaarschuwd voor de retorische gewiekstheid van de opponent. “Pas op, dat is een welsprekend iemand”, vertelden ze de rechter in volzinnen die net zo retorisch waren als die van de tegenstander.”

Humoristische metaforen

Je kunt echter niet zomaar stellen dat Wilders effectief is in het politieke debat, vindt Van Haaften. "Eerst moet je definiëren wat hij wil nastreven. Als zijn doel is om kiezers te winnen, dan is hij effectief. Overigens is Wilders een gewiekste taalgebruiker als het om subtiele formuleringskeuzes gaat. Zo kun je een standpunt presenteren als hoofdzin met bijzin: ‘Ik vind dat er teveel moslims zijn in Nederland.’ Of je kunt zeggen: ‘Er zijn teveel moslims in Nederland.’ Een subtiel verschil. Het retorische effect van het eerste formuleringsalternatief is dat je door ‘Ik vind’ duidelijk aangeeft dat het hier om jouw opvatting gaat waar een ander standpunt tegenover kan worden gesteld; je nodigt daar zelfs toe uit. Gebruik je geen bijzinsconstructie, dan wordt de inhoud meer gepresenteerd als een feit.

Een promovendus van mij, Maarten van Leeuwen, heeft de bijdragen van Ella Vogelaar en Geert Wilders aan het zogenoemde Knettergekdebat vergeleken. Daaruit blijkt dat Vogelaar relatief veel van dit soort bijzinsconstructies gebruikt en Wilders bijna nooit. Het effect is dan dat Wilders in de context van zo’n debat veel duidelijker en daadkrachtiger overkomt dan Vogelaar." Je Jong: "Ik vind Wilders’ retoriek vooral knap. Naast generaliseringen – ‘de moslims’ in plaats van ‘moslims’ – sterk inkleurende adjectieven en neologismen – haatbaarden, kopvoddentaks – zet hij retorische stijlmiddelen in om zijn boodschap kracht bij te zetten, waaronder humoristische metaforen.

Jaap de Jong is hoogleraar Taalbeheersing.

Bij de Algemene Beschouwingen 2009 zei hij dat de auto van het kabinet was vastgelopen. “Ze weten […] dat ze geen acht hebben geslagen op het bordje ‘Moeras linksaf’. Ze gingen toch linksaf, omdat hun ideologische tomtommetje al sinds de sixties staat afgestemd op linksaf. Wouter zit achter het stuur. André zit in het babyzitje. Jan Peter, die alles best vindt, zit vooraan omdat hij tevreden is zolang hij maar voorin mag zitten.” Niemand vergeet dit. Maar zwak is dat hij zich, als het lastig wordt, buiten de discussie stelt: “Meer zeg ik er niet over. U bekijkt het maar.

Sluiter: “In de huidige politiek wordt gepolariseerd. Politici kunnen niet én hard op de zaak zijn én vriendelijk op de persoon tegelijkertijd. Het op de man spelen kan dermate extreem worden dat je je moet afvragen of het democratisch nog acceptabel is; je maakt je opponent monddood. Er is geen sprake van uitnodiging tot weerwoord. En een volksvertegenwoordiger heeft ook een verantwoordelijkheid voor het verdedigen van de kernwaarden van de democratie en het toegankelijk houden van het debat.”

Formeel taalgebruik

Op het van Eijckhof houdt Van Haaften zich ook bezig met juridisch taalgebruik. "Door de jaren heen zijn pogingen ondernomen het juridische taalgebruik te vereenvoudigen, bijvoorbeeld bij vonnissen en dagvaardingen. Maar over het algemeen is er onder juristen een grote weerstand om daarin mee te gaan. Die wordt veroorzaakt door de behoefte aan een eigen juristentaal of de gedachte dat in taalgebruik distantie ten opzichte van de rechtszoekenden in acht moet worden genomen.

De belangrijkste reden is echter dat juristen bevreesd zijn voor de juridische consequenties van taalveranderingen. Bedoel je in juridische zin nog hetzelfde als je voor een andere, eigentijdsere formulering kiest? Heeft dat geen juridische gevolgen? Leidt dit bij de rechter niet tot een ander besluit? Daarom zijn juristen in hun woord- en zinskeuzes conservatief en blijven ze liefst zo dicht mogelijk bij de woorden van de wet en de jurisprudentie. Dat betekent dat hun taalgebruik vaak erg achterloopt bij de omgangstaal. Vaak onnodig, maar wel begrijpelijk."

De Jong concentreert zich op ministeriële toespraken, Kamerdebatten en op de troonrede: "De troonrede is een fascinerende, ceremoniële toespraak, die glans krijgt door folklore van paarden, hoeden, troon en driewerf hoera. Bij die folklore hoort ook gemopper op de plechtige taal. Maar vanaf de periode lubbers zijn de troonredes aanmerkelijk korter geworden, van ruim 2500 naar zo’n 1700 woorden. Ook zijn zinnen korter en is het jargongebruik verminderd, hoewel verhevener woorden als ‘solide’ en ‘verscheidenheid kennen’ voorkomen. Bij retorische analyse moet rekening gehouden worden met het doel en de ceremoniële context. Het gaat hier om balans tussen eenvoud en formaliteit. Maar een iets inspirerender en beeldender tekst is wel wenselijk.

Manipulatie

Ook in zijn rol als programmacoördinator van Journalistiek en Nieuwe Media houdt De Jong zich bezig met retorische theorie. “Aankomende journalisten moeten retorische technieken leren herkennen en manipulatieresistent worden. Tegelijkertijd maken ook journalisten voortdurend gebruik van retorische technieken bij hun reconstructies van de werkelijkheid. Vanuit journalistiek oogpunt vind ik het belangrijk die technieken te duiden. Waar De Telegraaf met evaluerende adjectieven en grote koppen meer op pathos inzet, het inspelen op gevoel, benadrukt NRC Handelsblad het logosaspect in de krant: feitelijkheid en aandacht voor inhoudelijke nuances. Elk trekken ze daar weer een ander publiek mee.”

Alledrie vinden ze de kennis van de retorica van groot belang voor iedere academicus. Van Haaften: “Er is vaak te weinig aandacht voor het effectief onder woorden brengen van je boodschap.” “Studenten van alle disciplines zouden ermee in aanraking moeten komen, het is een academische vaardigheid”, voegt Sluiter toe. De Jong: “De eerste leerstoel vaderlandse welsprekendheid werd hier bezet door Siegenbeek. Leidse classici, historici, juristen en taal- en letterkundigen hebben zich er altijd intensief mee beziggehouden. Onlangs hebben we met tientallen onderzoekers de Leidse werkgroep retorica opgericht om het onderzoek verder te bundelen. Daar verwacht ik veel van.”

Lees ook:

Oeps: Onbekende tag `feed’ met attributen {"url"=>"https://www.nemokennislink.nl/kernwoorden/retorica.atom", “max”=>"3", “detail”=>"normaal"}

Dit artikel is een publicatie van Leidraad (Universiteit Leiden).
© Leidraad (Universiteit Leiden), alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 05 april 2011
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.