Bij de Aaltjesdagen van 2018 zou de succesvolle film ‘De Nieuwe Wildernis’ voor de gelegenheid te zien zijn in de openluchtbioscoop van de gerestaureerde Vischafslag van de voormalige vissersplaats. De film van Mark Verkerk en Ruben Smit is in 2012 opgenomen in de Oostvaardersplassen, een beschermd moerasgebied, even verderop in de polder. De natuurfilm groeide in 2013 uit tot één van de beste bezochte Nederlandse bioscoopfilms in dat jaar. Toch zagen de organisatoren van de Aaltjesdagen zich genoodzaakt om de film uit het programma te schrappen. Zij voelden zich door zogenaamde dierenwelzijnsactivisten zo in het nauw gedreven, dat zij het veiligheidsrisico niet aandurfden.
Het kan blijkbaar verkeren. In vijf jaar tijd zijn de Oostvaardersplassen van publiekslieveling verworden tot een splijtzwam in het Nederlandse natuurbeschermingslandschap. Steen des aanstoots is de jaarlijks sterfte onder grote grazers als edelherten, heckrunderen en konikpaarden. Zelfs na de milde winter van 2017, die een venijnig staartje kende, was de sterfte onder de hoefdieren aanzienlijk.
Onder toezicht van een internationale commissie van deskundigen oefent Staatsbosbeheer al jaren een proactief beheer uit. Sterk vermagerde dieren die naar verwachting het voorjaar niet zullen halen, worden afgeschoten en meestal afgevoerd. Reguliere jacht is in de Oostvaardersplassen verboden. Het jaarlijkse afschot verbleekt dan ook bij de jachtcijfers in een gebied als de Veluwe. Daar bepalen de rekenmeesters van de Kroondomeinen, particuliere en andere terreinbeheerders de gewenste dichtheden aan wild, wat leidt tot een jaarlijks afschot van duizenden reeën, edelherten en wilde zwijnen. Dit gaat gek genoeg zelden gepaard met maatschappelijke verontwaardiging.
Van publiekslieveling tot splijtzwam
Wat speelt er in de samenleving, dat organisatoren van een publieksevenement een bekroonde natuurfilm anno 2018 uit voorzorg uit het programma moeten halen, boswachters van Staatsbosbeheer het moeten ontgelden en een eens als succesvol beleefd pioniersvoorbeeld van natuurherstel in luttele maanden om kan slaan in het tegendeel? Dramatische tonelen op het NOS-journaal aan het einde van de winter, met boeren en activisten die balen hooi over de hekken werpen, boswachters uitjouwen en vernielingen aanrichten.
De verontwaardiging richt zich op het vermeende gebrek aan dierenwelzijn. De wilde paarden en runderen lijken als twee druppels water op voor de hobby of in de veehouderij gehouden dieren. De natuurlijke schaarste van het voedselaanbod aan het einde van het seizoen mag de stand van de wilde dieren kennelijk niet reguleren. De dieren zouden helemaal niet wild zijn en de Oostvaardersplassen geen natuurgebied. ‘Een schande’, zo luidt het.
Hoe een betrekkelijk klein beschermd natuurgebied van nog geen zesduizend hectare een natie kan verdelen. Van paradepaardje van natuurontwikkeling, tot de risee van nationale parken. Van ‘Grote natuur in een klein land’ – de ondertitel van de film – tot een verguisde vorm van nepwildernis, die aanleiding geeft tot grote maatschappelijke verontwaardiging.

Het debat onder ecologen heeft niet veel geholpen om de gemoederen tot bedaren te brengen. Veel liefhebbers van cultuurlandschappen was de verruiging van de Oostvaardersplassen al lang een doorn in het oog. Anderen zagen er liever vandaag dan morgen nog een roedel wolven in huishouden om het herwilderingsplaatje te voltooien. Publieksorganisaties met veel leden of donateurs hielden zich muisstil, geschrokken van het agressieve sentiment. Zij lieten Staatsbosbeheer de kastanjes uit het vuur halen.
Staatsbosbeheer zelf probeerde het hoofd koel te houden en vele heren te dienen, waaronder het rijk en de provinciale overheid. Natuurlijk kwam er weer een commissie die advies uitbracht. In een voorlopige tussenstand met uitsluitend verliezers nam het Provinciebestuur in de zomer van 2018 een zwaar omstreden besluit: Staatsbosbeheer kreeg de opdracht om duizend gezonde grazers, waaronder vooral edelherten, voor de komende winter af te maken.
Vijandige natuur
De Oostvaardersplassen staan nu voor één van de scherpste conflicten in de natuurbescherming van de afgelopen decennia. De casus maakt pijnlijk duidelijk dat verschillende groepen Nederlanders elk heel anders denken over natuur en de gewenste inrichting van ons landschap. Veel heeft te maken met het vaak aangehaalde cliché van een natie die zijn woonstee met noeste arbeid heeft veroverd op een vijandige omgeving vol verraderlijk water en zompige moerassen. Wij mogen ons zelf dan vooral zien als een modern postindustrieel land met een bloeiende diensteneconomie, bijna twee derde van het landoppervlak kent nog steeds een agrarische bestemming.
Emeritus-hoogleraar aan de Wageningen Universiteit, professor Frank Berendse berekende nog niet zo lang geleden dat de Nederlandse land- en tuinbouwsector met ongeveer 60 procent van het oppervlak weliswaar het grootste beslag legt op de geografische ruimte, maar slechts 1,5 procent bijdraagt aan het binnenlands product. Ter contrast: slechts 12 procent van het landoppervlak geldt als beschermd natuurgebied.
De Nederlandse natuur ligt er na een dikke honderd jaar van natuurbescherming en ondanks alle ronkende plannen voor een Ecologische Hoofdstructuur of een Nationaal Natuurnetwerk versnipperd en verstrooid bij. De scheidingen in Nederland zijn hard: intensief bemest en bemalen landbouwgrond pal naast ‘natte natuurgebieden’ met een beoogd schraal milieu.
De gevolgen zijn rampzalig. Hoewel de natuur in de beschermde gebieden langzaam maar zeker licht opkrabbelt, zijn de landbouwgebieden verworden tot ecologische woestijnen waar de aantallen weide- en akkervogels, bijen en vlinders, wilde bloemen en kruiden sterk zijn afgenomen. Monoculturen van mais, bieten of Engels raaigras domineren de horizon en over het gehele land ligt een verstikkende deken van stikstof, het gevolg van decennia aan overbemesting.
In zekere zin is de Nederlandse natuurbeweging bezig met een onmogelijke opgave: zonder een grondige hervorming van de industriële landbouw en de intensieve veehouderij is herstel van de soortenrijkdom op nationale schaal ten dode opgeschreven. Het is misschien de verdienste van de goed georganiseerde lobby van land- en tuinbouworganisaties, dat er in Nederland zo weinig verontwaardiging valt te bespeuren over die enorm scheve verhouding tussen het enorme landgebruik en de geringe bijdrage aan het nationale inkomen.
Dat zal ook iets te maken hebben met het trauma van de Tweede Wereldoorlog en het heilige voornemen om nooit meer honger te hoeven lijden. Maar belangrijker nog is het inslijpen van een natuurbeeld dat industrieel bewerkte gronden insluit. Uit ecologisch perspectief zijn moderne landbouwbedrijven uitgestrekte bedrijventerreinen, in veel gevallen met een lagere biodiversiteit dan de bedrijventerreinen van beton en asfalt in de periferie van onze steden. Toch ervaren wij het buitengebied vaak als mooi en groen, als natuur. Het sentimentele ‘Boer zoekt vrouw’ met Yvon Jaspers trekt niet voor niets nog veel meer kijkers dan ‘De Nieuwe Wildernis’ van Mark Verkerk en Ruben Smit.