Je leest:

Microkrediet – een kritische beschouwing

Microkrediet – een kritische beschouwing

Microkrediet heeft een belangrijke rol in de strijd tegen de wereldwijde armoede. De Verenigde Naties geven microkrediet een grote rol in het realiseren van de Millenium doelstellingen, de Nobelprijs voor de vrede is in 2006 uitgereikt aan een pionier in het microkrediet Mohammad Yunus, de ABN-AMRO is actief bezig met de kleine leningen aan de armen … De stemming onder beleidsmakers en ontwikkelingsorganisaties is bijna eufoor. Maar wat is nu eigenlijk het succes van het microkrediet?

Armoede en de hoop van microkrediet

Cijfers van de Verenigde Naties wijzen uit bijna één vijfde van de wereldbevolking, ofwel ongeveer 1,3 miljard mensen, in extreme armoede leeft en moet rondkomen van minder dan één dollar per dag (VN, 2006). Vaak wordt het gebrek aan mogelijkheden om krediet te verkrijgen via banken of andere financiële instellingen gezien als één van de belangrijkste oorzaken waarom een groot deel van de bevolking in laagontwikkelde economieën zich niet aan de armoedesituatie kan ontworstelen. Recentelijk is de toegang tot krediet voor de armen in laagontwikkelde economieën echter verbeterd dankzij de oprichting van zogenaamde microkredietprogramma’s.

Taghrid is een van de honderden vrouwen die geprofiteerd heeft van het microkrediet programma in Syrië. Ze voorziet nu zelf in het levensonderhoud van haar gezin. bron: www.mediterraneas.org/print.php3?id_article=204

Meer dan 3000 programma’s wereldwijd

Vooral gedurende de afgelopen tien jaar is het aantal microkredietprogramma’s toegenomen. Bekende voorbeelden zijn de Grameen Bank in Bangladesh, Banco Sol in Bolivia en Bank Rakyat in Indonesië. Vooral het systeem van groepsleningen zoals ontwikkeld door de Grameen Bank (in 1976 opgericht door Mohammad Yunus, een Bengaalse bankier en econoom) heeft inmiddels in vele landen navolging gehad.

Tussen eind 1997 en eind 2005 steeg het aantal programma’s van 618 tot 3.133. Het aantal mensen dat een krediet ontving steeg in dezelfde periode van 13,5 miljoen tot 113,3 miljoen, waarvan 84 per cent vrouwen. In 2005 ontvingen in totaal 81,9 miljoen mensen met een inkomen van minder dan één dollar per dag een krediet via een microkredietinstelling (Daley-Harris, 2006).

De Millenium doelstellingen en Microkrediet instellingen

Nobelprijs

Deze snelle ontwikkeling heeft ertoe geleid dat microkrediet op dit moment een belangrijke rol wordt toegedicht als het gaat om de strijd tegen de armoede. Deze visie wordt ondermeer verwoord in de zogeheten Millennium Development Goals van de VN. In dit document wordt een alomvattend plan ontvouwd waarmee in 2015 de armoede met de helft moet zijn verminderd ten opzichte van de situatie aan het begin van twintigste eeuw. Deze visie wordt onderstreept door het feit dat de VN het jaar 2005 uitriep tot het jaar van het microkrediet.

Recentelijk is de aandacht voor microkrediet en het belang van dit instrument in de strijd tegen de armoede verder versterkt nadat Muhammad Yunus in oktober van 2006 de Nobelprijs voor de vrede in ontvangst mocht nemen. Dit alles heeft tot een welhaast euforische stemming geleid onder beleidsmakers en hulporganisaties over de potentiële mogelijkheden van microkrediet.

Microkrediet in perspectief

De vraag dient zich echter aan in hoeverre microkrediet daadwerkelijk kan bijdragen tot een significante vermindering van de armoede in de wereld. In dit artikel willen wij de positieve aandacht voor microkrediet nuanceren, zonder daarbij overigens te willen stellen dat het als instrument geen nuttige rol zou kunnen spelen in het verbeteren van de inkomenspositie van de armste bevolkingsgroepen in de wereld. De recente discussies over de bijdragen van microkrediet dienen echter naar onze mening wel in het juiste perspectief te worden geplaatst.

Microkrediet: dé oplossing voor het armoedeprobleem?

De vraag of microkrediet wezenlijk bijdraagt aan de vermindering van de armoede in de wereld, en of microkrediet de meest efficiente methode is ter vermindering van de armoede, kan volgens ons nog niet met een duidelijk “ja” worden beantwoord. Er is behoefte aan meer overtuigend empirisch bewijs.

Tevens zij opgemerkt dat de bijdrage van microkrediet in absolute zin dient te worden gerelativeerd. Ondanks de significante toename van het aantal mensen met een inkomen van minder dan één dollar per dag die een lening van een microkredietinstelling ontvangen werd in 2004 nog steeds maar 6 procent van alle mensen met een jaarinkomen van minder dan 365 dollar bereikt (Daley-Harris, 2006).

Naar onze mening zal daarom het instrument microkrediet alleen nooit in staat zijn om een significante vermindering van de armoede in de wereld te bereiken. Daarvoor moeten additionele inspanningen worden gepleegd op het terrein van de toegang tot scholing, en gezondheidszorg, en verbetering van de infrastructuur en de juridisch/institutionele vormgeving van een land.

Bovendien is er recentelijk een trend ingezet, waarbij meer en meer wordt afgestapt van de praktijk van groepsleningen, mede vanwege de hoge transactiekosten die zijn verbonden aan dit type leningen. Zelfs de pioniers op het gebied van groepsleningen, de Grameen Bank en Banco Sol zijn nu deels overgestapt op individuele leningen.

Deze ontwikkeling, die een gevolg is van de toenemende commercialisering van de traditionele microfinancieringsinstellingen, lijkt niet erg hoopvol voor de allerarmsten. Financiële levensvatbaarheid van microkredietinstellingen vereist dat er meer de nadruk wordt gelegd op leningen van grotere omvang met lagere transactiekosten. Individuele leningen zijn hiervoor meer geschikt dan groepsleningen.

Dit wordt bevestigd door een recente studie van Cull, Demirgüç-Kunt en Morduch (2007), waarin wordt aangetoond dat individuele leningen, in vergelijking met groepsleningen, financieel levensvatbaarder zijn. De keerzijde hiervan is echter dat de bijdrage van individuele leningen aan de verbetering van de positie van de allerarmsten veel geringer is dan die van groepsleningen.

Gedeeltelijk wordt deze ontwikkeling teniet gedaan door de ontwikkeling van speciale microkredietprogramma’s die gericht zijn op de allerarmsten. Deze programma’s richten zich niet alleen op kredietverschaffing, maar hebben tot doel een uitgebreid pakket van diensten aan de armen te bieden, zoals scholing en voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg.

Voorbeelden hiervan zijn de BRAC en ASA in Bangladesh. Echter, ook hiervoor geldt dat de effecten van deze programma’s nog volstrekt onduidelijk zijn, terwijl de reikwijdte waarschijnlijk erg gering zal zijn.

Prinses Máxima (en Prins Willem-Alexander) bij de VN in New York

Commerciële banken en microkrediet

Een wellicht hoopvolle ontwikkeling komt uit onverwachte hoek. Commerciële banken (in Nederland o.a. de ABN/AMRO, ING en Rabobank), raken steeds meer betrokken bij microfinanciering. Deze banken zijn in principe in staat om financiering voor de armen te bieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn van subsidies. Commerciële banken hebben namelijk een gediversificeerde leenportefeuille en kunnen de leningen aan armen financieren uit de winsten van leningen aan de meer welvarende klanten. Er treedt dan zogenaamde kruislingse subsidiëring op (cross-subsidization).

De vraag dient zich dan aan waarom commerciële banken bereid zijn om leningen aan de armen te verstrekken. Gedeeltelijk kan deze trend worden verklaard uit de toenemende aandacht voor sociale verantwoord ondernemerschap. Veel belangrijker is waarschijnlijk dat banken door middel van het verstrekken van gesubsidieerde leningen aan de armen deze leners aan zich proberen te binden, zodat zij er in de toekomst winstgevende leningen aan kunnen verstrekken. Ook hiervoor geldt echter dat het belang van deze ontwikkeling voor de verbetering van de positie van de allerarmsten nog volstrekt onduidelijk is.

Goed nieuws, maar…

Er zijn veel studies gedaan naar de bijdrage van microkrediet. Slechts enkele van deze studies zijn echter gepubliceerd in gerenommeerde internationale tijdschriften, waardoor de kwaliteit moeilijk op waarde is te schatten. Toch zijn er op basis van het beschikbare onderzoek enige conclusies te trekken.

Om te beginnen concludeert het merendeel van de studies dat microkrediet een positief effect heeft op de armen. Microkrediet kan dus een positieve bijdrage leveren aan de oplossing van het armoedeprobleem.

Dat lijkt goed nieuws. Er is echter veel discussie over de vraag of microkrediet een positief effect heeft op de allerarmsten. Hier dient zich een nieuw methodologisch probleem aan: identificatie van de allerarmsten is in een aantal gevallen niet eenduidig vast te stellen (Dunford, 2006). Desalniettemin suggereren studies van Khandker (2005) en Eda Rural systems dat met name de allerarmsten profiteren van microkrediet. De bijdrage lijkt echter in absolute zin bescheiden. Uit de studie van Khandker (2005) blijkt bijvoorbeeld dat de totale vermindering van het armoedeniveau slechts één procentpunt per jaar bedraagt.

Een groot deel van de beschikbare empirische studies komt ook tot de conclusie dat de effecten van microkrediet op de allerarmsten gering zijn (Hulme en Mosley, 1996; Amin, Rai en Ropa, 2003; Coleman, 2005; en Copestake, Dawson, Fanning, McKay en Wright-Revolledo, 2005).

Daarnaast dient de vraag te worden beantwoord tegen welke kosten de eventuele resultaten worden geboekt. Zelfs indien kan worden aangetoond dat microkrediet een positieve bijdrage levert aan het verminderen van de armoedeproblematiek, dan nog rijst de vraag of dezelfde resultaten niet ook zouden zijn geboekt met andere instrumenten tegen lagere kosten.

Microkrediet is een kostbaar instrument. Recent onderzoek laat zien dat de meeste microkredietprogramma’s nog steeds afhankelijk zijn van subsidies van donoren (Cull, Demirguc-Kunt en Morduch, 2007). Een belangrijke, maar ook controversiele vraag is of deze langdurige subsidies te rechtvaardigen zijn. Deze vraag kan echter nog niet worden beantwoord vanwege het ontbreken van goed empirisch onderzoek op dit terrein.

Tevens rijst de vraag of het geld dat donorlanden inzetten voor microkrediet goed besteed geld is. Is het de meest efficiënte manier om de welvaart van de armen te verhogen? Of zijn er wellicht andere donorprojecten die een sterkere verbetering van de positie van de allerarmsten opleveren.

Literatuur:referenties zonder links

Armendáriz De Aghion, B. en Morduch, J. (2000). ‘Microfinance beyond group lending.’ Economics of Transition, vol. 8, no. 2, pp. 401-20. Armendáriz De Aghion, B. en Morduch, J. (2005). The economics of microfinance. Cambridge, MA: MIT Press. Ciravegna, D. (2005). The role of microcredit in modern economy: the case of Italy. www.flacso.or.cr/fileadmin/documentos/FLACSO/auCiravegna2.DOC

Copestake, J., Dawson, P., Fanning, J.P., McKay, A. en Wright-Revolledo, K. (2005). ‘Monitoring the diversity of the poverty outreach and impact of microfinance: a comparison of methods using data from Peru.’ Development Policy Review, vol. 23, no. 6, pp. 703-23. Cull, R., Demirgüç-Kunt, A. en Morduch, J. (2007). ‘Financial performance and outreach: a global analysis of leading microbanks.’ Economic Journal, te verschijnen. Daley-Harris, S. (2006). State of the microcredit summit campaign report 2006. Washington, DC: Microcredit summit campaign. Goetz, A.M. en Gupta, R.S. (1996). ‘Who takes the credit? gender, power, and control over loan use in rural credit programs in Bangladesh.’ World Development, vol. 24, no. 1, pp. 45-63. Hulme, D. en Mosley, P. (1996). Finance against poverty. London; Routledge. Khandker, S.R. (2005). ‘Microfinance and poverty: evidence using panel data from Bangladesh.’ The World Bank Economic Review, vol. 19, no. 2, pp. 263-86. Khawari, A. (2004). Microfinance: does it hold its promises? a survey of recent literature. HWWA Discussion Paper 276, Hamburg: Hamburg Institute of International Economics. Lapenu, C. en Zeller, M. (2001). Distribution, growth and performance of microfinance institutions in Africa, Asia and Latin America. FCND discussion paper 114, Washington, DC: International Food Policy Research Institute (IFPRI). Madajewicz, M. (2003). Does the credit contract matter? the impact of lending programs on poverty in Bangladesh. New York: Colombia University Press. Marr, A. (2004). ‘A challenge to the orthodoxy concerning microfinance and poverty reduction.’ Journal of Microfinance, vol. 5, no. 2, pp 1-35. Mosley, P. (2001). ‘Microfinance and poverty in Bolivia.’ Journal of Development Studies, vol. 37, no. 4, pp. 101-32. Pitt, M.M. en Khandker, S.R. (1998). ‘The impact of group-based credit programs on poor households in Bangladesh: does the gender of participants matter?’ Journal of Political Economy, vol. 106, no. 5, pp. 958–96.

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 01 april 2007
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.