Naar de content

Met foute vrienden op het rechte pad

Twee personen slaan met een honkbalknuppel tegen een beschadigde zwarte auto.
Twee personen slaan met een honkbalknuppel tegen een beschadigde zwarte auto.
Photocapy, Flickr

Onlangs hebben onderzoekers de rol van vriendschappen bij het plegen van delicten getoetst. Uit hun analyses blijkt dat zowel het hebben van verkeerde vrienden als de –al dan niet sterke- band met ouders en school het criminele gedrag beïnvloedt. Opvallend is dat de invloed van criminele vrienden op het plegen van delicten bij meisjes groter is dan bij jongens.

Zorgen ‘verkeerde vrienden’ ervoor dat jongens en meisjes delicten gaan plegen? Raken nette jongeren besmet door het criminele gedrag van hun vrienden? Of zoeken jongeren die delicten plegen juist bewust naar vrienden die ook crimineel actief zijn? En beïnvloeden verkeerde vrienden jongens en meisjes even sterk?

Onderzoek

Vriendschappen zijn heel belangrijk voor de ontwikkeling van jongeren. Vrienden zorgen voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid en geven jongeren steun. Uit onderzoek blijkt dat voor meisjes de emotionele steun van één beste vriendin het belangrijkst is terwijl jongens juist steun halen uit een hele groep vrienden. Ook bij het verklaren van crimineel gedrag van jongeren spelen vrienden een heel belangrijke rol. Verschillende criminologen hebben vastgesteld dat er een positief verband bestaat tussen het plegen van delicten door jongeren en het hebben van criminele vrienden.

De vraag is nu hoe dat komt: leren ze crimineel gedrag van anderen, hun vrienden bijvoorbeeld, of komt dit door een gebrek aan goede banden met ouders en school?

1000 VMBO-scholieren ondervraagd

Om dit te onderzoeken hebben de Nijmegenaren het criminele gedrag van jongeren en de rol van vriendschappen bij 1000 autochtone leerlingen van VMBO-scholen in de omgeving van Den Haag onderzocht. Deze leerlingen hebben op de computer een vragenlijst ingevuld over het aantal delicten dat zij pleegden en over hun banden met vrienden, ouders en school. Een jaar later hebben dezelfde leerlingen deze vragenlijst nog een keer ingevuld. Aan de hand van statistische technieken hebben de onderzoekers bekeken of het hebben van criminele vrienden in het eerste jaar een invloed heeft op het plegen van delicten een jaar later en hoe groot de invloeden van banden met ouders en school zijn. De meeste VMBO-scholieren rapporteren dat zij geen delicten hebben gepleegd. Jongens zeggen vaker delicten te plegen dan meisjes.

Criminele vrienden, ouders en school

Uit de afbeelding hierboven kunnen we aflezen dat kinderen die een goede band hebben met hun ouders een hele kleine kans hebben om crimineel gedrag te vertonen (12%), terwijl kinderen die een slechte band hebben met hun ouders juist erg veel kans hebben om delicten te plegen (86%). We zien dat er voor de band met school eenzelfde soort verband bestaat maar met een minder groot verschil.

Voor criminele vrienden bestaat juist een tegengesteld verband. Een goede band met criminele vrienden geeft een jongere een grote kans om delicten te plegen (92%), terwijl een slechte band deze kans juist verkleind (31%).

Uit de statistische analyses blijkt dat zowel banden met ouders en school, als banden met criminele vrienden de kans op het plegen van een delict beïnvloeden. Goede banden met ouders en school weerhouden jongeren ervan om criminaliteit te begaan, maar een goede band met een criminele vriend zorgt voor een grotere kans op crimineel gedrag.

Meisjes en foute vrienden

In de afbeelding hieronder zien we dat de kans op criminaliteit zowel bij jongens als bij meisjes groter wordt naarmate ze meer criminele vrienden hebben. Dat effect is bij meisjes alleen veel groter dan bij jongens.

‘Kip en het ei’

We hebben gezien dat het hebben van criminele vrienden van invloed is op het plegen van delicten één jaar later. Sommige criminologen beweren echter dat het hebben van criminele vrienden juist veroorzaakt wordt door het plegen van delicten.

Uit de afbeelding hierboven kunnen we aflezen dat jongeren die zelf veel delicten plegen een jaar later meer criminele vrienden hebben (lila kolom) dan jongeren die aanvankelijk weinig tot geen criminaliteit begaan. Jongeren die op het eerste tijdstip geen criminaliteit plegen hebben een jaar later 1 criminele vriend, terwijl jongens die wel delicten plegen een jaar later gemiddeld 3 criminele vrienden hebben. Het verband gaat dus twee kanten op: jongeren die delicten plegen hebben een jaar later meer criminele vrienden en jongeren die criminele vrienden hebben, plegen een jaar later meer delicten.

Criminologische Theorieën: Binnen de criminologie zijn er twee stromingen die tegengestelde antwoorden zouden geven op de drie onderzoeksvragen. De eerste theorie is de Leertheorie van Sutherland. De Leertheorie stelt dat mensen crimineel gedrag leren van andere mensen. Aanhangers van deze theorie stellen dus dat jongeren criminaliteit leren van hun vrienden, dat vrienden elkaar ‘besmetten’. Ouders en school zouden maar weinig invloed hebben op het criminele gedrag van een jongere.

De tweede theorie is de Bindingentheorie van Hirschi. De Bindingentheorie spreekt de bewering van de Leertheorie tegen. Aanhangers van Hirschi stellen dat eigenlijk alle mensen criminaliteit kunnen plegen, maar dat de meeste mensen dat niet doen omdat zij banden hebben met hun ouders en school en met goede vrienden. Deze banden zetten zij op het spel door delicten te plegen. Criminele vrienden hebben geen invloed op elkaar, maar zijn enkel vrienden met elkaar omdat zij verder geen hechte banden met andere mensen hebben. Hirschi’s bindingentheorie voorspelt dus een grote invloed van school en ouders en geen invloed van criminele vrienden op het plegen van delicten.

Conclusie

Uit de analyses kunnen een aantal conclusies worden getrokken:

1. Er is inderdaad een effect van het omgaan met criminele leeftijdsgenoten op het plegen van delicten.

2. Het blijkt ook dat het plegen van criminaliteit ervoor zorgt dat jongeren vaker vriendschappen sluiten met jongeren die ook delicten plegen.

3. De invloed van verkeerde vrienden op het ontwikkelen van crimineel gedrag lijkt voor meisjes groter te zijn dan voor jongens.

We weten nu dus dat vriendschappen de kans op het plegen van delicten kunnen beïnvloeden. We hebben ook gezien dat deze invloed voor meisjes sterker is dan voor jongens. De resultaten van dit onderzoek roepen ook weer veel nieuwe vragen op: waarom hebben vrienden een grotere invloed op meisjes dan op jongens? Zijn de resultaten van dit onderzoek hetzelfde als we in plaats van VMBO-scholieren, HAVO en VWO-leerlingen ondervragen? Zijn deze resultaten hetzelfde als we allochtone leerlingen ondervragen? Op deze vragen kan vervolgonderzoek misschien een antwoord vinden.

Zie ook:

Dit artikel is een publicatie van Kennislink (correspondentennetwerk)
ReactiesReageer