Om te overleven in een ecosysteem moeten soorten óf voldoende van elkaar verschillen óf heel erg op elkaar lijken. Evolutie leidt behalve tot specialisatie ook tot convergentie waarbij soorten naar elkaar toe kruipen. Prof. dr. Marten Scheffer en dr.Egbert van Nes (leerstoelgroep Aquatische ecologie, Wageningen Universiteit) maken dit met een wiskundig model van concurrerende soorten aannemelijk. Het verklaart het bestaan van praktisch identieke soorten zoals in het tropisch oerwoud, waar wel driehonderd plantensoorten op een hectare kunnen voorkomen.
Dat het evolutionair handig is als soorten van elkaar verschillen, is natuurlijk geen nieuws. Specialisatie, bijvoorbeeld verschillende soorten zaadeters die zaden van verschillende grootte eten, is overal in de natuur zichtbaar. Niche-differentiatie heet dat in ecologische termen.
Lastiger in te zien is dat convergentie óók tot een stabiele situatie leidt. Maar het tegenintuïtieve resultaat is wiskundig duidelijk genoeg, het klopt bovendien met de waarneming dat veel soorten praktisch identiek lijken te zijn. Een feit dat ecologen al lang voor raadsels stelt, vertelt Scheffer. ‘Neem in Nederland de fitis en de tjiftjaf, ze gedragen zich hetzelfde, ze eten hetzelfde. Of algen in de oceaan, tientallen soorten die allemaal fotosynthetiseren, wat nou niche-differentiatie? De ’neutrale theorie’ van de Amerikaan Hubbell stelt dat je het samen voorkomen van vergelijkbare soorten kunt verklaren als je aanneemt dat ze echt precieshetzelfde doen. Dat is natuurlijk ook weer niet reëel.’
Scheffer en Van Nes presenteren nu een theorie die de schijnbare tegenstelling tusen niche en neutraliteit overbrugt. In PNAS van april 2006 presenteren ze een model waarin soorten met elkaar concurreren om voedsel. Het effect van evolutie is verwerkt door na een aantal generaties soorten de kans te geven iets te veranderen. Na duizenden generaties blijken sommige soorten naar elkaar toe te kruipen en andere van elkaar af. De soorten nemen niet allemaal een aparte niche in, maar er ontstaan clusters. Binnen zo’n cluster is sprake van coëxistentie waar diverse soorten dezelfde niche vervullen. Maar de afstand tussen de clusters komt overeen met de klassieke niche-theorie.
Het door de Wageningers voorspelde clusterpatroon van vergelijkbare soorten wordt in de natuur gezien bij uiteenlopende organismen, van waterkevers, prairievogels en algen tot muizen en watervlooien. Zo blijkt een verzameling van 108 waterkeversoorten bijvoorbeeld in slechts drie clusters van lichaamsgrootte (en daarmee niche) uiteen te vallen. Je zou verwachten dat alle lichaamsgroottes ongeveer even vaak voor zouden komen, dat is dus niet zo. Tot nu toe kon dit patroon niet goed verklaard worden.
Toch is het idee daarmee nog niet bewezen, erkent Scheffer. ‘Onze resultaten zijn voor velen tegenïntuitief. Zo was het artikel te controversieel voor Nature. We hebben een bloedige strijd met één van de referenten geleverd. We konden alles pareren, maar uiteindelijk durfde de hoofdredacteur het toch niet aan.’
Economen kijken minder op van deze theorie. Politieke partijen of televisiekanalen hebben ook de neiging naar elkaar toe te kruipen. ‘In de sociale wetenschappen wordt het als iets slechts gezien, omdat het de keuzevrijheid van de consument vermindert’, vertelt Scheffer. Ecologen benadrukken juist dat soorten in dezelfde niche elkaar kunnen vervangen als het met één ervan slecht gaat. Dit ‘verzekeringsprincipe’ vergroot de stabiliteit van ecosystemen.