Deze hersen- en hersenvliesontsteking is een risico voor de volksgezondheid, voornamelijk in Midden- en Oost-Europa, Scandinavië en Rusland. In Duitstalige landen wordt de infectie Frühsommer Meningo-enzephalitis (FSME) genoemd, elders is de ziekte vooral bekend onder de Engelse naam: Tick-borne Encephalitis (TBE). Een enkele keer brengen terugkerende toeristen de infectie mee naar Nederland. Teken-encefalitis en de ziekte van Lyme worden geregeld met elkaar verward. De belangrijkste overeenkomst is dat ze allebei door een tekenbeet kunnen worden overgebracht. In West-Europa door Ixodes ricinus, de schapenteek.
De verschillen zijn echter groter dan de overeenkomsten. Zo wordt lymeziekte veroorzaakt door een bacterie, teken-encefalitis door een virus. Tegen de ziekte van Lyme kan men zich niet vooraf laten inenten, maar er is wel een behandeling van de bacterie-infectie met antibiotica mogelijk. Tegen het teken-encefalitisvirus bestaat wel een vaccin dat vooraf beschermt, maar achteraf staat men met lege handen bij het bestrijden van het virus. Ook de manier waarop de ziekteverwekker door de teek wordt overgebracht, verschilt. De Borrelia-bacterie houdt zich tussen twee bloedmaaltijden door schuil in de darm van de teek en moet tijdens het bloed zuigen vanuit de darm naar de speekselklieren van de teek komen. Daardoor duurt het even – dikwijls een dag – voordat een besmetting kan worden overgebracht. Het teken-encefalitisvirus daarentegen, bevindt zich al in de speekselklieren en kan onmiddellijk na het vasthechten van de teek in de huid worden overgedragen op mensen. Zelfs als de teek zeer snel is verwijderd, kan toch al een besmetting met het virus hebben plaatsgevonden. Toeristen die willen kamperen en recreëren in het groen in gebieden met teken-encefalitis doen er daarom verstandig aan zich goed te laten voorlichten.

In Rusland komt een andere variant van het teken-encefalitisvirus voor. De Russische meningo-encefalitis verloopt ernstiger dan de ‘Europese’. Gelukkig werkt het bestaande vaccin tegen beide varianten van het teken-encefalitisvirus. Overigens kunnen mensen, behalve door teken, ook teken-encefalitis oplopen door het drinken van rauwe melk of het eten van rauwmelkse kaas afkomstig van dieren die zijn besmet met het virus. Dat zijn voornamelijk geiten.
Teken-vlekkoorts
Fièvre boutonneuse is een andere tekenziekte die mensen kunnen oplopen, bijvoorbeeld tijdens een vakantie rond de Middellandse Zee. De ziekteverwekker van deze ‘teken-vlekkoorts’ is Rickettsia conorii, een bacterie die net als virussen binnen in cellen leeft. Deze bacterie wordt overgebracht door een andere teek dan de bezorger van de ziekte van Lyme, namelijk de hondenteek, Rhipicephalus sanguineus. Een week na de tekenbeet worden de symptomen van de ziekte zichtbaar: een typerend zwart, verzonken korstje met een rode verkleuring rondom de tekenbeet en een huiduitslag van rode vlekjes verspreid over het hele lichaam (het Franse boutonneuse betekent vlekkerig). De infectie gaat vaak gepaard met hoofdpijn, pijnlijke spieren en gewrichten en een daling van de bloeddruk. Soms zijn er ook afwijkingen in het zenuwstelsel en werken de nieren niet goed. Een kleine week na de infectie ontstaan er koude rillingen en koorts, die tot twee weken kunnen aanhouden. Deze ziekte is goed met antibiotica te behandelen. In Nederland komt deze Rickettsia-bacterie niet voor als ziekteverwekker. Wel wordt hier bij teken geregeld haar zusje Rickettsia helvetica aangetroffen. Welke rol deze bacterie speelt bij ziekten van de mens is nog onduidelijk. Een andere ernstige tekenkoorts wordt veroorzaakt door het familielid Rickettsia rickettsii en heet Rocky Mountain spotted fever. Deze treft voornamelijk mensen in de Verenigde Staten.
Anaplasmose
Er zijn ook andere rickettsia-achtige bacteriën die via teken op mensen kunnen worden overgebracht. Zij veroorzaken ziekten die anaplasmose en ehrlichiose worden genoemd. De verwekkers ervan, Anaplasma phagocytophilum en Ehrlichia chaffeensis, infecteren witte bloedcellen en veroorzaken onderling vergelijkbare ziektebeelden: vrijwel altijd is er sprake van een soort griep met zware hoofdpijn, koorts, spierkrampen en algemene malaise. Vaak is ook de functie van de lever, de nieren of de bloedstolling gestoord en kan het centrale zenuwstelsel zijn aangedaan. Soms verlopen de aandoeningen fataal. Anaplasmose is al langer bekend bij dierenartsen onder kleine herkauwers, runderen, paarden en honden. De betreffende bacterie komt voor in 1 tot 2 procent van de Nederlandse teken. Toch is er in Nederland tot nu toe maar één patiënt beschreven met een anaplasmose-infectie. De bacterie die ehrlichiose veroorzaakt, is tot nu toe niet aangetroffen in teken in Nederland, maar er is wel een nieuwe bacterie opgedoken die ehrlichiose kan veroorzaken: Neoehrlichia mikurensis. Tot 2010, toen elders in Europa zes personen werden beschreven met een dergelijke infectie, was onbekend dat deze bacterie ook deze ziekte kan veroorzaken. Of deze bacterie in Nederland een risico vormt voor de volksgezondheid moet nog worden onderzocht.

Babesiose
Er is nog een ziekte die op mensen kan worden overgebracht door teken: babesiose, veroorzaakt door een Babesia-parasiet. Babesias zijn eencellige organismen die zich in de rode bloedcellen nestelen. Ongeveer 3 procent van de Nederlandse schapenteken dragen Babesia-parasieten bij zich. Alleen mensen die geen milt meer hebben of op een andere manier een slecht functionerend afweersysteem hebben, zoals na een infectie met HIV, worden er ziek van. Bij een aantal dieren, zoals honden, paarden en runderen, komen dodelijke vormen van babesiose voor. Die worden veroorzaakt door verschillende soorten Babesiaparasieten die ook door verschillende tekensoorten worden overgebracht. Bijvoorbeeld door de schapenteek bij runderen en gemzen en door de exotische teek Dermacentor reticulatus bij honden en paarden. Tot voor kort kwamen die laatste teken niet voor in Nederland, nu hebben zij het zuiden van ons land bereikt. De infectie bij dieren verloopt meestal onopgemerkt of geeft slechts milde klachten, maar af en toe sterven toch Nederlandse runderen aan babesiose.
Teken in Nerderland
Er bestaan wereldwijd ongeveer 700 harde en 200 zachte tekensoorten. Van de twaalf geslachten van harde teken (de Ixodidae) komen er drie voor in Nederland: Ixodes, Haemaphysalis en Dermacentor. De schapenteek, gewone teek of houtteek – Ixodes ricinus – komt in Nederland het meest voor en is de beruchte overbrenger van de ziekte van Lyme. Andere Nederlandse Ixodessoorten zijn de egelteek bij egels, dassen en andere marterachtigen, en ook wel bij honden en katten; de vossenteek, die naast vossen ook bij dassen en honden voorkomt; en er zijn Ixodessoorten die op kleine zangvogels als mezen en mussen en op vleermuizen en oeverzwaluwen parasiteren. Over het voorkomen van Haemaphysalis in Nederland is weinig bekend. Op de Waddeneilanden zijn wel schapen gevonden met teken van deze groep. De Dermacentor teek die de potentieel dodelijke hondenziekte Babesia canis overbrengt, kan zich ook voeden op vogels, landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren. Van de zachte teken (de Argasidae) komt in Nederland Argas reflexus, de duiventeek, voor. Deze teek voedt zich niet op mensen, toch kunnen mensen die veel met duiven werken, er door worden gebeten. Bij vleermuizen vindt men ook wel A. Vespertilionis.

Van links naar rechts: Ixodes hexagonus (egelteek), Ixodes scapularis (hertenteek) en Dermacentor.
Wikimedia Commons
Daarnaast worden er ook geregeld tekensoorten onbedoeld in Nederland geïmporteerd zoals de echte hondenteek (Rhipicephalus sanguineus) uit warme gebieden rond de Middellandse Zee. Zij kan binnenshuis overleven. Dat gebeurt wel meer met tekensoorten, zoals Amblyomma teken die zich kunnen voeden op slecht zichtbare plaatsen, zoals de neusgangen van geïmporteerde reptielen. Af en toe nemen ook trekvogels vanuit Zuid-Europa en Afrika teken mee naar Nederland, maar hun aantal is te gering en ons klimaat te weinig geschikt, waardoor ze zich hier niet permanent kunnen vestigen. Sommige van deze teken kunnen wel zeer ernstige ziekten op mensen overbrengen, zoals Crimean Congo Heammorhagic Fever.
Niet per se ziek
Het is opvallend dat er zoveel verschillende soorten micro-organismen in teken kunnen zitten, maar dat zich slechts weinig mensen bij de dokter melden met een infectie, met uitzondering van lymeziekte. Het kan zijn dat er inderdaad weinig mensen ziek van worden omdat die micro-organismen zich in het menselijk lichaam niet thuis voelen. Ze vinden bijvoorbeeld geen geschikt weefsel om zich in te vermenigvuldigen of worden al vroeg uitgeschakeld door het afweersysteem. Iets wat zonder noemenswaardige verschijnselen kan geschieden. Maar ook als de bacteriën en andere micro-organismen die meekomen bij een tekenbeet zich wel in het menselijk lichaam kunnen vestigen, hoeft dat niet per se te leiden tot ziekteverschijnselen. Uiteindelijk lost ons lichaam veel infecties op zonder tussenkomst van de dokter.

Hoe goed iemands afweersysteem op dat moment werkt, is daarbij een belangrijke factor. Soms kan een infectie die aanvankelijk zonder symptomen verloopt, toch opeens klachten veroorzaken. Dit lijkt het geval te zijn bij sommige mensen met een chronische infectie van de lymebacterie. Dat gebeurt bijvoorbeeld als de weerstand plotseling vermindert. Lastig is ook dat veel van de door teken overgedragen aandoeningen vrij algemene ziekteverschijnselen veroorzaken die moeilijk zijn te herkennen, zodat het moeilijk is een diagnose te stellen. Reizigers kunnen ongewenste souvenirs uit het buitenland mee brengen. De Tick-borne Encephalitis TBE komt al voor in buurland Duitsland en ook wat verderop in Oost- Europa en Scandinavië. Ook de door teken overgedragen rickettsioses kunnen al in zuidelijk Europa worden opgelopen. Elke regio heeft vaak zijn eigen lokale tekengerelateerde ziekten. Een van de meest gemelde tekengerelateerde infecties bij reizigers zijn rickettsioses uit Afrika. Bij terugkerende reizigers, vanuit welk land ook, moeten artsen bij een onbekende infectie daarom rekening houden met een tekengerelateerde ziekte.
De ziekte van Lyme in de praktijk
Mevrouw K. is 62 jaar oud en werkt als bibliothecaresse in een universiteitsbibliotheek. Van oorsprong is zij bioloog en nog altijd komt ze veel in de natuur, waarbij ze de ongebaande paden niet schuwt. Zij is zich goed bewust van het gevaar van teken en let dus goed op of ze erdoor is gebeten. Ze heeft diverse keren een teek van haar huid verwijderd en bezoekt een internist met de vraag of ze misschien lymeziekte heeft. Ze heeft last van een doof en tintelend gevoel in haar linkerpols en haar linkerhand. De klachten zijn geleidelijk begonnen, bestaan zeker al meer dan een half jaar, in mindere mate misschien wel meer dan een jaar. De klachten zijn zo geleidelijk gekomen en toegenomen dat ze niet precies meer weet wanneer. De huid van haar hand is ook al langere tijd veranderd. Bij inspectie van de linkerhand wordt een dunne, zogeheten atrofische huid gezien met paars-rode verkleuring. Het beeld doet sterk denken aan acrodermatitis chronica atroficans, een langdurige ontstekingsziekte van de huid. Het dove gevoel en de tintelingen in de linkerhand zijn daarbij te begrijpen als tekenen van neuropathie, een aantasting van de zenuwen. De huidarts bevestigt op het eerste gezicht de diagnose neuropathie en doet een huidbiopsie. Het pathologisch-anatomische beeld past bij acrodermatitis, als een laat stadium van de ziekte van Lyme. De serologie voor lymeziekte is positief.

Acrodermatitis chronica atroficans is een chronische huidaandoening die wordt gerekend tot de late fase van lymeziekte.
Dr. Johan Toonstra
Mevrouw K. wordt dertig dagen lang behandeld met het antibioticum doxycycline (twee keer daags 100 milligram). Twee maanden na de behandeling is er een vrijwel volledig herstel van de huid van de linkerhand. Het dove en tintelende gevoel is wel minder, maar niet over. Mevrouw vraagt of de behandeling wel voldoende is geweest, zou ze niet nog een kuur moeten hebben? De internist legt haar uit dat het te vroeg is om de conclusie te trekken dat de behandeling onvoldoende was. De antibiotica hebben de bacteriën weliswaar gedood, maar het lichaam moet de aangerichte schade herstellen. Dat kost tijd, zeker als het om herstel van zenuwen gaat. Een half jaar na de behandeling zijn alle klachten verdwenen.
Vrees voor hardnekkige infectie
Meneer N. is 32 jaar oud. Hij komt op het spreekuur van een internist nadat hij door zijn huisarts is behandeld voor lymeziekte. Hij betwijfelt of de behandeling wel afdoende is geweest. Een half jaar geleden had hij een paarsgekleurde, harde plek op zijn linkerbovenbeen. Hij dacht aan een insectenbeet en de plek is zonder behandeling een rode, vlekkerige afwijking op dezelfde plaats als de eerdere afwijking. Zijn huisarts stelde de diagnose erythema migrans, de typische ringvormige verkleuring die wijst op een infectie met de Borrelia-bacterie, en behandelde hem met een tweemaal daagse dosis van 100 milligram van het antibioticum doxycycline. Uiteindelijk werd deze behandeling tien weken voortgezet omdat meneer na de standaardduur van twee weken prikkelingen voelde in het linkerbeen. In aansluiting op de doxycycline heeft hij nog vier weken azitromycine, een ander antibioticum, gekregen. Direct voorafgaand aan de klachten heeft meneer N. geen tekenbeten bemerkt, maar in het verleden is hij wel vaak door een teek gebeten.
Bij lichamelijk onderzoek worden geen afwijkingen gevonden. In verband met de prikkelingen in het linkerbeen wordt meneer gezien door een neuroloog die geen afwijkingen vaststelt.
Er is een paar keer bloedonderzoek gedaan op lymeziekte in drie verschillende laboratoria. Het eerste onderzoek dat drie tot vier maanden na het begin van de klachten werd gedaan, was negatief, het tweede onderzoek ongeveer een half jaar na het begin van de klachten was positief voor IgM-antistoffen en negatief voor IgG-antistoffen. Een derde bloedmonster ongeveer acht maanden na het begin van de klachten was op de grens van positief en negatief voor IgG- en IgM-antistoffen gezamenlijk. Meneer N. had ook nog onderzoek laten doen in een Duits laboratorium. Deze test was negatief voor IgG-antistoffen en zwak positief voor IgM-antistoffen. De internist concludeert dat meneer N. mogelijk de ziekte van Lyme heeft gehad. Achteraf is niet te zeggen of de huidafwijking terecht als erythema migrans is gediagnosticeerd. De interpretatie van het bloedonderzoek is lastig. Het kan zijn dat er geen antistofvorming is omdat de patiënt geen lymeziekte heeft gehad, het is ook mogelijk dat hij geen antistoffen maakt omdat hij in een vroeg stadium is behandeld. Maar het kan ook zijn dat er na de infectie wel antistoffen zijn gevormd, maar slechts heel weinig of dat het om een aspecifieke reactie gaat, omdat alleen IgM-antistoffen worden gevonden en geen IgG-antistoffen. Als meneer N. wel de ziekte van Lyme heeft gehad dan is hij daar in ieder geval ruim voldoende voor behandeld. Er is geen reden te veronderstellen dat hij nog steeds een actieve infectie met Borrelia-bacteriën heeft. De internist legt dit nauwgezet uit in de hoop hem gerust te stellen, maar dat lukt niet echt. Meneer N. blijft bang dat hij chronische lymeziekte heeft. Hij leest daar immers de ergste dingen over op internet.
Omdat meneer N. op een gegeven moment niet meer vooruit kan door gebrek aan energie gaat hij naar een Duitse arts die chronische lymeziekte vaststelt, inclusief vier bijkomende infecties van andere ziekteverwekkers: Bartonella, Ehrlichia, Chlamydia en het coxsackievirus. Hij wordt eerst met antibiotica per infuus behandeld en krijgt daarna langdurig antibioticatabletten. De behandeling duurt voort en meneer N. hoopt dat het ooit weer goed met hem zal komen.