Naar de content

Markteconomieën voor de Industriële Revolutie

IISG

Veel van de verwachte trends op het gebied van arbeid zijn niet uitgekomen. In de jaren ’70 gingen historici en economen nog uit van sterke vakbonden, steeds kortere werkweken en meer vaste contracten. Wat ging hier mis? Historicus Jan Lucassen komt met nieuwe inzichten.

Een paar maanden geleden was Lucassen, werkzaam bij het IISG (Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis) begonnen aan zijn afscheidsrede. In eerste instantie had hij geen idee waar hij het over wilde gaan hebben, maar gaandeweg vielen de puzzelstukjes in elkaar. Zijn rede werd geen overzichtswerkje van de afgelopen jaren, maar het begin van nieuwe inzichten. Lucassen: “Tot op de dag van de deadline moest ik hard doorwerken om het verhaal goed op papier te krijgen.” Zijn pensioen was in zicht, maar dat betekende niet dat hij zou gaan stoppen met werken, integendeel.

Intellectuele reuzen

Tijdens het schrijven van zijn rede kwam Lucassen tot de conclusie dat sociale wetenschappers, waaronder sociale historici, slecht de trends in arbeidsontwikkelingen kunnen voorspellen. Dit komt omdat ze nog steeds de theorieën van de drie reuzen op dat gebied, Karl Marx (1818-1883), Adam Smith (1723-1790) en Max Weber (1864-1920), aanhalen. Niet dat hij ‘anti’ is, helemaal niet, maar deze mannen hadden hun beperkingen, in tijd, plaats en sociaal milieu. Het waren intellectuelen uit de bourgeoisie en ze keken slechts naar de mannelijke werkers en niet naar de gehele arbeiderslaag. Verder waren ze volledig gericht op de Europese economie en maatschappij.

Ondertussen leven we in de 21e eeuw en kunnen we verder kijken. Het gaat niet alleen om witte mannen in de westerse fabriek en ook de arbeid voor de Industriële Revolutie is relevant. Lucassen, die Marx zelf ook heeft gelezen, zegt: “De geschiedenis van de arbeid wordt nog steeds bepaald door de ideologieën van deze 19e eeuwse denkers. Het wordt tijd dat we hun theorieën verder ontwikkelen. De empirische gegevens waarop hun ideeën zijn gestoeld zijn namelijk te beperkt. Hierdoor is de voorspellende waarde klein, of het nu om positieve of negatieve theorieën gaat.”

In zijn rede geeft Lucassen een mooie samenvatting: “De overbekende theorieën van Adam Smith, Karl Marx en Max Weber gaan uit van een soort motor die de sociaal- en economisch historische ontwikkelingen aandrijft, hoe hartgrondig zij het verder ook oneens kunnen zijn over de brandstof, de cilinderinhoud en vooral de zuinigheid. Gemeenschappelijk is de bepalende kracht die zij toekennen aan de markt vanaf het moment dat deze zich kon ontplooien in West-Europa, en met name in de Republiek, in de Vroeg-Moderne Tijd.” Smith had alleen veel positievere verwachtingen van de markt: hij zag de scheppende werking van vraag-en-aanbod terwijl Marx hier de onderdrukking van de arbeiders in zag.

Webers theorie was dat mensen een bepaalde mentale instelling moesten hebben die gericht was op het maken van winst. Zonder deze kapitalistische inslag zou er geen markteconomie kunnen ontstaan. Volgens Weber bezat bijvoorbeeld de landbezittende elite in de Klassieke Oudheid deze mentale instelling niet. Het was de rijke landeigenaren dus niet om de winst te doen. Lucassen toont in zijn rede echter aan dat Griekse filosofen, waaronder Pythagoras, al waarschuwden voor de uitwassen van de markteconomie en het winstbejag.

Meerdere markteconomieën

Vandaag de dag bestuderen historici ook de arbeid en arbeidsverhoudingen buiten het Westen. Lucassen vergelijkt deze onderzoeksresultaten en ontdekt dat meerdere keren en op meerdere plekken in de wereld markteconomieën zijn ontstaan en weer zijn verdwenen. Dit geldt ook voor loonarbeid op grote schaal, slavenarbeid en zelfstandige arbeid.

In het geval van loonarbeid ontvingen de arbeiders niet het verwachte hongerloon, maar schommelde hun beloningspeil tussen het minimum en een twee à drie maal zo hoog peil. Deze loonschommelingen werden niet alleen bepaald door de markt maar ook door (gezamelijke) acties van de arbeiders. Buiten Europa bleken ze al voor de Industriële Revolutie in opstand te komen om loonsverhoging af te dwingen.

Trends voor lange termijn

Deze nieuwe ontwikkelingen zijn niet alleen baanbrekend op het vlak van de arbeidsgeschiedenis maar helpen ons ook om de langetermijntrends beter te voorspellen. Politici zouden deze kennis ook goed kunnen gebruiken voor hun beleid. Daarbij is het van belang dat historici beter samenwerken met de andere sociale wetenschappers. Zij kunnen de waardevolle component tijd toevoegen aan de voorspellingen van trends in de arbeidsontwikkelingen.

Trends die al in de 19e eeuw waren voorspeld, bleken met name na de oliecrises in de jaren ’70 niet langer te kloppen. Zo zouden machines langzaam het werk van de mensen overnemen waardoor we steeds korter hoefden te werken. De vakbonden zouden steeds machtiger worden en vast werk zou de norm zijn.

Als we nu naar de Europese economie kijken en naar de ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan blijkt het tegenovergestelde waar. Tijdelijke contracten zijn erg populair en niet alleen onder werkgevers, de vakbonden hebben steeds minder leden en met z’n allen zijn we weer meer gaan werken.

Dit laatste komt voornamelijk door het toenemende aantal uren van de vrouw in loondienst. Zeker als koppel werken we meer in loondienst dan vroeger. De voornaamste reden volgens Lucassen is status en het bijbehorende consumptieniveau. De reële lonen zijn achteruit gegaan maar omdat we toch die nieuwe badkamer of keuken willen, maken we meer uren.

Eureka-momenten

De ontdekking van de redenen achter deze trendbreuken zorgde voor een waar Eureka-moment bij Lucassen tijdens het schrijven van zijn afscheidsrede. Maar hij heeft meer van dit soort momenten gehad tijdens zijn carrière. “Dan dacht ik, ‘Nu heb ik het!’, hoewel dat niet altijd het geval bleek te zijn”, lacht Lucassen. Eén van zijn belangrijkste ontdekkingen is de arbeidscyclus (en hij pakt onmiddelijk een pen om de cyclus op mijn notitieblok te tekenen). Uit deze arbeidscyclus blijkt dat arbeiders een gedeelte van het jaar vertrekken voor seizoensarbeid terwijl vrouw en kinderen de boel draaiende houden op de eigen keuterboerderij.

Een andere, vrij recente, ontdekking is die van de geldcultuur. Hierbij zegt de aanwezigheid van munten iets over het bestaan van een markteconomie. De aanwezigheid van vooral kleingeld, waarvan de dagelijkse boodschappen worden gedaan, heeft Lucassen diepe monetarisering genoemd: het rondgaan van veel kleingeld wijst op de aanwezigheid van loonarbeiders en kleine zelfstandigen voor de markt. Dit was al het geval in bijvoorbeeld India, ver voor onze Industriële Revolutie. Door deze theorie over muntcirculatie te koppelen aan archeologische vondsten zullen meer vroege markteconomieën ontdekt kunnen worden. Dit proces staat echter op dit moment nog in de kinderschoenen.

Diepe monetarisering in India

Jan Lucassen

De voorspelling

Nu Lucassen heeft ontdekt dat we op een andere manier naar trends binnen de arbeidsontwikkelingen moeten kijken, is het tijd voor een voorspelling. We leggen hem een op dit moment populaire stelling voor: Nemen de Chinezen de wereldeconomie over? Lucassen: “Ik zie het nog niet gebeuren. De Chinezen willen ook meer welvaart en dat is hun goed recht. Waarom zouden wij in het Westen alleen maar mogen genieten van welvaart? Maar dat betekent dat hun lonen omhoog moeten en daarmee zullen de productiekosten stijgen.”

Een van de belangrijkste concurrentenmiddelen van China, goedkope arbeid, gaat hiermee op de schop. Chinese fabrieksarbeiders, die voor een appel en een ei willen werken, zijn daar steeds moeilijker te vinden. Waar Europa volgens Lucassen nog wel een inhaalslag moet maken is het onderwijs. Te weinig jongeren volgen een bètaopleiding waardoor nieuwe technologieën steeds vaker in landen als India en China bedacht en ontwikkeld worden. En deze nieuwe technologieën bieden nu juist de mogelijkheid om minder te gaan werken.

Over Jan Lucassen

Jan Lucassen studeerde geschiedenis aan de Universiteit Leiden en promoveerde aan de Universiteit Utrecht op het onderwerp arbeidsmigratie. Hij is een beetje in de geschiedenis van de arbeid gerold, het was niet een specifieke keuze. Na ook enkele jaren geschiedenisles te hebben gegeven, kon Lucassen in 1988 met enkele collega’s een eigen onderzoeksafdeling opstarten bij het IISG. Ze besloten dat arbeid een mooi kernthema was. In die jaren, met de val van de Berlijnse muur en de communistische Sovjet Unie, was het onderwerp arbeid enorm uit. Maar Lucassen en zijn collega’s wilden aantonen dat de geschiedenis van de arbeid belangrijk was en meer bevatte dan de mannelijke fabrieksarbeiders in het Westen. “Ooit zou het thema wel weer ‘in de mode’ komen. Bijna iedereen werkt, we hebben altijd moeten werken en in de toekomst zullen we dat ook moeten blijven doen.” Een belangrijk onderwerp dus en nu weer helemaal in.

KNAW
Meer lezen: