Je leest:

Lucianus’ satires op levensbeschouwers

Lucianus’ satires op levensbeschouwers

Thema ‘Religie’ in de Week van de Klassieken 2017

Auteur: | 10 maart 2017

Cabaretiers nemen graag religies en hun aanhangers op de hak. Hier niets nieuws onder de zon. Lucianus stak de draak met christenen, zieners, filosofen en literatoren in de tweede eeuw. De Week van de Klassieken met thema ‘Religie’ is een mooi moment om daar eens in te duiken.

Het Romeinse Rijk in de tweede eeuw kende grote welvaart en stabiliteit. Onder een reeks adoptiefkeizers stond de Pax Romana, een lange periode van vrede, op haar hoogtepunt; het rijk maakte zijn gelukkigste periode door. Cultureel gezien viel er evenwel weinig te beleven. Er was een uitzondering: Lucianus (circa 120-circa 185). Met zijn spottend commentaar doorprikte deze schrijver en satiricus de zelfvoldane ernst van zijn tijd.

Openbaring

Lucianus durfde de draak te steken met de geest van de eeuw. Hij was afkomstig uit het Syrische Samosata, nu Samsat in Oost-Turkije. Zijn moedertaal was het Aramees. Het Grieks waarmee hij als de lingua franca van het Oosten kennismaakte, was de Gemeenschappelijke Spraak (koinè dialektos), een soort vereenvoudigd Grieks. Het kostte hem tientallen jaren scholing om zich het Attisch van de vierde eeuw voor Christus eigen te maken (het Grieks van de vroege filosofen).

Lucianus. (Door William Faithorne (1616-1691)

Anders dan men van een nieuwkomer zou verwachten, gebruikte hij zijn moeizaam verworven kennis om te spotten met de trends van zijn tijd. Het begon al bij zijn roeping tot literator. In een tijd die vast geloofde in goddelijke openbaringen in de slaap, beschreef Lucianus hoe hij zelf zo’n droom had gehad. Dat was in de tijd dat zijn vader hem bij een oom, een ervaren beeldhouwer, in de leer gedaan had gedaan. Al op de eerste dag bedierf Lucianus een marmeren plaat.

Die nacht verschenen in een droom twee vrouwen. De ene had een slordig kapsel, haar handen zaten vol eeltknobbels en zij had haar kleed opgeschort. Ze zat vol kalk, ‘net zoals mijn oom als hij stenen polijstte’. De andere vrouw had een knap gezicht en zag er elegant uit. Ieder van de twee probeerde hem te winnen voor de loopbaan die zij vertegenwoordigde, beeldhouwkunst en retorica. De laatste won met het pleit met de heerlijke voordelen die zij Lucianus in het vooruitzicht stelde: ontwikkeling, morele kwaliteiten, aanzien, openbare ambten en onsterfelijke roem.

Op allerlei niveaus werkt hier Lucianus’ spot. Geloofde de lezer soms niet dat zo’n droom voorkwam? Dan kende hij zijn klassieken niet, zegt Lucianus, want ook Xenophon kreeg in zijn slaap van Zeus de aanwijzing om de tienduizend Grieken uit hun benarde positie te helpen (Anabasis 3,1,11). Natuurlijk moest de lezer er ook om gniffelen dat Lucianus zich vergeleek met Heracles, die volgens de mythe op een tweesprong had gestaan en had moeten kiezen tussen Vrouwe Deugd en Ondeugd. Zelfspot is in de Oudheid een schaars artikel.

Cultus van het woord

Lucianus keerde zich ook tegen de holle retoriek van zijn vakbroeders die lofredes op van alles en nog wat schreven. Hij parodieerde dit gedoe in Lofrede op de vlieg. Een middel waarmee retoren aan de weg timmerden, waren fictieve pleitredes. Lucianus maakte als farce de Aanklacht van de letter S tegen de T. Wijsgeer Erasmus schreef naar Lucianus’ voorbeeld zijn vermaarde Lof der Zotheid (1511).

Tekening van een leraar uit Lof der Zotheid (Holbein 1515)
Publiek Domein

Roemrucht was in de tweede eeuw ook de controversia, waarbij de redenaar pleidooien voor aanklager én beklaagde in een verzonnen casus moest produceren. Als voorbeeld kan gelden een wet die aan een tirannendoder een standbeeld in het gymnasium toekent. In dit geval wordt de despoot gedood door een vrouw. Een andere wet verbiedt beelden van vrouwen in het gymnasium.

In Lucianus’ Tirannendoder gaat iemand de stadsburcht in om een despoot te doden. Abusievelijk doodt hij diens zoon. Zijn zwaard laat hij in het lijk achter. Even later komt de tiran thuis, grijpt het zwaard en doodt zich ermee. De tirannendoder eist nu de wettelijke beloning op. Zijn pleidooi begint met: ‘Twee tirannen, heren van de jury, heb ik op één dag gedood.’ Toch vraagt hij maar één beloning.

Oude en nieuwe goden

Het is een hardnekkig misverstand dat de oude Olympische goden in deze periode praktisch dood waren zodat het christendom een geestelijke leegte vulde. In diverse van zijn stukken laat Lucianus hen heel menselijk kibbelen. Ook de nieuwe goden die in zijn tijd zo’n opgang maakten, ontsnappen niet aan zijn hoon. Zo stelt in een godenvergadering de god Momus voor een grondige opschoning van het godenbestand te houden. Wat deed bijvoorbeeld die heer met de hondenkop (Anubis) op de Olympus? En dan hadden de filosofische leeghoofden nog voor allerlei abstracte godheden bedacht zoals Deugd, Natuur en Fortuin. Zo dreigde een tekort aan nectar en ambrozijn.

Zeus wil het voorstel in stemming brengen, maar schrikt dan terug: die vreemde snoeshanen zijn ondertussen de meerderheid geworden, dus laat hij de wet heel ondemocratisch door Hermes afkondigen. Het verhaal heeft nog een grap voor ingewijden, want het Griekse momos betekent hoon: Momus is dus zelf een woord dat god is geworden.

Een goeroe ontmaskerd

In Lucianus’ tijd wemelde het van rondtrekkende goeroes, wonderdoeners en profeten. Dit fenomeen nam Lucianus op de hak in Alexander ofwel de nepziener. Alexander geeft via een tamme slang die van een menselijk masker is voorzien, orakels. Via paardenharen kan hij de tong in het masker bewegen. Op zijn gezag geeft Alexander, natuurlijk tegen betaling, antwoorden op vragen die mensen in verzegelde briefjes inleverden. Alexander kent echter allerlei trucs om de zegels te verbreken. Aan de buitenkant schrijft hij de antwoorden, die de orakelvragers verbluffen omdat ze zo goed op de vraag slaan. Lucianus beschrijft dat hij het Alexander onmogelijk maakt het briefgeheim te schenden en kolderieke antwoorden krijgt.

Ook de rijkselite laat zich door de leugenprofeet inpakken. Op aanwijzing van Alexander werpt Marcus Aurelius twee leeuwen in de Donau om daarmee succes in de komende veldtocht tegen de Marcomannen te verzekeren. Als de dieren aan de overkant komen, slaan de inboorlingen de beesten, die ze voor honden houden, met knuppels dood. De veldtocht verloopt catastrofaal.

Een christelijke charlatan

In Alexander kwamen de christenen al even ter sprake: zij waren volgens de profeet even goddeloos als de epicureeërs (aanhangers van de Griekse filosoof Epicurus (341-270 voor Christus). Lucianus’ lezers moesten dus van het bestaan van die sekte weet hebben. Nog meer was dit een voorwaarde bij Peregrinus. Wegens vadermoord op de vlucht komt Peregrinus in Palestina terecht. ‘Het was toen dat hij kennismaakte met de vreemde leer van de christenen.’ Binnen de kortste keren krijgt hij een vooraanstaande positie. ‘Ze benoemden hem tot hun beschermheer, in rang direct komend na hem die zij aanbidden, de kerel die in Palestina gekruisigd was.’

Sint Stefanus wordt gezien als een van de eerste martelaren van het christendom. Hij werd in 35 gestenigd.

Peregrinus loopt zo in het oog dat hij door de Romeinse overheid wordt gearresteerd. Peregrinus hoopt martelaar te worden. ‘Want boze geesten hebben hen ervan overtuigd dat ze volkomen onsterfelijk zullen zijn en altijd leven, zodat ze de dood verachten en zich spontaan massaal aangeven.’ Maar de vrijzinnige gouverneur gunt hem dat genoegen niet en laat Peregrinus vrij. Na zijn onverhoopte vrijlating maakt Peregrinus nog heel wat omzwervingen. Hij bivakkeert een tijd in een hut buiten Athene. Hij was toen al uit de kerk gezet omdat hij een spijswet had overtreden. Ten slotte regisseert hij zijn spectaculaire zelfverbranding bij de Olympische Spelen. Lucianus was daarvan verbijsterd getuige.

Lucianus kreeg volgens de christenen zijn verdiende loon voor zijn hoon. Volgens de omstreeks 1000 samengestelde Byzantijnse encyclopedie Suda werd Lucianus door honden verscheurd ‘omdat hij tegen de waarheid raasde. Want in het Leven van Peregrinus valt hij het christendom aan en lastert de smeerlap Christus zelf. Daarom werd hij voor het moment afdoende gestraft voor zijn razernij, maar in de toekomst zal hij deelachtig worden aan het eeuwige vuur bij de Satan.’ Voor ons is Lucianus een belangrijke getuige die als een goede cabaretier feilloos de belachelijkheden van zijn tijd aanwijst.

Oudhistoricus Anton van Hooff (1943) was tot 2008 hoofddocent klassieke geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Recent publiceerde hij Klassiek. Geschiedenis van de Grieks-Romeinse wereld (2013), Keizers van het Colosseum. Vespasianus, Titus en Domitianus (2014) en Sterven in stijl. Leven met de dood in de klassieke oudheid (2015) Dit is artikel is een ingekorte versie van het artikel in Geschiedenis Magazine, (nummer 6-2012).

Dit artikel is een publicatie van Geschiedenis Magazine.
© Geschiedenis Magazine, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 10 maart 2017

Discussieer mee

0

Vragen, opmerkingen of bijdragen over dit artikel of het onderwerp? Neem deel aan de discussie.

NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.