Je leest:

Komd een kind van de basisschool

Komd een kind van de basisschool

Onderwijscommissie onderschat spelvaardigheden basisscholieren

Auteur: | 1 september 2010

Leerlingen uit groep 8 van de basisschool spellen de werkwoordvormen bijna allemaal foutloos. Dat is mooi, zou je zeggen. En toch heeft een commissie besloten aan het spellingonderwijs te gaan morrelen. Wordt het daardoor nóg beter? Niet bepaald, denkt taalonderwijsdeskundige Jannemieke van de Gein.

Stel, je laat op ruim honderd verschillende basisscholen alle leerlingen uit groep 8 een brief schrijven. Uit de brieven die je verzamelt, kies je er per school steeds drie. Dat doe je blind, en zonder dat de leerkracht zich ermee bemoeit. De dik driehonderd willekeurig geselecteerde brieven verdeel je vervolgens in twee stapels. Op de ene stapel komen de brieven waarin een of meer werkwoordvormen fout gespeld zijn, op de andere stapel die zonder werkwoordfouten. Welke stapel wordt dan het hoogst?

Het juiste antwoord: de stapel brieven met nul foute werkwoorden is drie keer zo hoog als het andere stapeltje.

Bijspijkercursussen

Sommige mensen zullen verrast zijn door deze uitkomst. In de media lees je tenslotte weleens andere dingen. Bijvoorbeeld dat hbo’s en universiteiten steen en been klagen over de spelvaardigheid van hun eerstejaarsstudenten. En dat veel instellingen zelf bijspijkercursussen organiseren om de spelling van schoolverlaters weer op een acceptabel niveau te krijgen.

Ook uit andere hoek rijst steevast een zorgwekkend beeld op van de parate werkwoordkennis van scholieren. Bijvoorbeeld uit een onderzoek waarin eindexamenkandidaten op de middelbare school gevraagd werd om enkele opgaven te maken uit de Eindtoets Basisonderwijs, beter bekend als de Cito-toets. Van vmbo tot vwo moesten ruim 8000 eindexamenkandidaten aangeven of de dikgedrukte werkwoordvormen in zinnen als de volgende goed of fout waren.

- De kok snijdt zich in zijn vinger. - Hij wondt zich erg op over de gemiste kans. - In het oude huis tochte het verschrikkelijk. - Waarom heb je je ermee bemoeit? - De hond mocht niet op de pas beklede bank liggen.

En wat was het resultaat? In slechts 55% van de gevallen kozen deze leerlingen voor het juiste antwoord (onder vmbo’ers werd 50,8% van de opgaven goed gemaakt, bij vwo’ers 64%).

En dan is er ook nog het onderzoek waaruit blijkt dat van bijna 30.000 leerlingen, in opleidingsniveau variërend van vmbo-gt (vergelijkbaar met de vroegere mavo) tot en met vwo, slechts 15,8% de juiste schrijfwijze van bijvoorbeeld voltooien herkent in keuzezinnen als ‘Vergeer voltooit trilogie’ en ‘Vergeer voltooid trilogie.’ (Uitgesplitst naar vmbo en vwo is dat 11,3% en 22,5%.)

flickr.com

Moeilijke gevallen

Nu zeggen toetsresultaten als hiervoor niet alles. Ze geven namelijk geen zuiver beeld van wat leerlingen in een natuurlijke situatie presteren in hun schrijfwerk. Dat komt doordat veel ‘moeilijke gevallen’ waarmee toetsen natuurlijk altijd vol staan, eigenlijk maar heel weinig voorkomen in gewone, normale teksten. Dat maakt vormen als bijvoeglijk gebruikte voltooide deelwoorden (het geknede deeg) en persoonsvormen (het mistte – verleden tijd van het werkwoord misten) nog eens extra moeilijk. In wezen kun je werkwoordspellingtoetsen dan ook vergelijken met het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Als je dat niet zo goed maakt, betekent dat tenslotte ook niet dat je niet kunt spellen.

Maar ook als je met dat alles rekening houdt, is het schrikken geblazen. Momenteel werk ik bijvoorbeeld aan een kleinschalig onderzoek naar de werkwoordspelling in eindexamenteksten van havisten en vwo’ers; allemaal heel normale werkstukken, zonder vreemde, gezochte werkwoorden, en in zowat zestig procent daarvan (59,6%, om precies te zijn) vind ik ten minste één zo’n spelfout, vaak twee, en ook een keer wel negen. En dan gaat het niet om allerlei curieuze werkwoordvormen, maar om heel gewone: wordt (je), (hij) vind, (dat) betekend, (ze worden) behandelt − stuk voor stuk vormen waarmee het gros van de achtstegroepers geen problemen heeft (zie het kader).

‘Ik lees dat jij niet van disco houdt’

Volgens de nieuwe onderwijseisen (‘referentieniveaus’) die dit schooljaar van kracht worden, moet minstens 75% van de leerlingen van 4-mbo, 5-havo en 6-vwo de werkwoordspelling beheersen. Uit de Cito-peilingen blijkt echter steeds dat leerlingen aan het einde van de basisschool die al beheersen. Ze schrijven gewoon zinnen als:

- Ik lees dat jij niet van disco houdt. - Ik snap wat je bedoelt. - Inderdaad, je wordt ouder, maar dat betekent niet dat je nu geen leuke dingen kan doen! - Ik vind dat ik geen straf verdiend heb.

Van de elf werkwoorden in deze voorbeelden liggen er vijf op het referentieniveau dat volgens de commissie-Meijerink aan het einde van de basisschool door 75% van de leerlingen bereikt moet zijn: lees, snap, kan, doen en heb. Vormen als houdt, wordt en vind, persoonsvormen dus van werkwoorden waarvan de stam op een d eindigt, hoeven pas na nog eens vier jaar school goed gespeld te worden; persoonsvormen (met een t) en voltooiddeelwoordvormen (met een d) van werkwoorden zoals bedoelen, betekenen en verdienen pas na vijf jaar.

Dat de werkwoordspelling voor achtstegroepers gesneden koek is, blijkt trouwens ook uit hoe ze de allergeduchtste persoonsvormen schrijven, die van de d-werkwoorden in de tegenwoordige tijd enkelvoud (houd/houdt, word/wordt, vind/vindt). Daarvan zijn er in dit onderzoek 205 geteld; 56 ervan waren er fout (27,3%) – dat is weinig, dus.

Op grond van dit soort gegevens kun je dan ook weinig anders concluderen dan dat het met de werkwoordspelling na de basisschool kennelijk in rap tempo bergafwaarts gaat.

Absurd laag

Hoe is die achteruitgang te verklaren? Is dat onderzocht, bijvoorbeeld door het ministerie van Onderwijs? Niks, hoor. Maar het ministerie heeft ook niet helemaal werkeloos toegekeken. Wakker geschud door al die signalen over het zorgwekkende taalvaardigheidsniveau van leerlingen in het voortgezet onderwijs is er een commissie ingesteld met de opdracht te beschrijven wat scholieren vanaf het einde van de basisschool tot en met elk denkbaar soort van eindexamen op taalgebied moeten kennen en kunnen – die eisen worden ook wel ‘referentieniveaus’ genoemd. In het schooljaar 2010-2011, dat net begonnen is, worden ze in gebruik genomen.

Die commissie, voluit de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen geheten, stond onder voorzitterschap van oud-inspecteur Heim Meijerink, en telde verder oud-leerkrachten, leerplanontwikkelaars en onderwijsonderzoekers, twaalf in totaal. Bij hun werkzaamheden, waarvoor het ministerie ze slechts een paar maanden gunde, zijn de commissieleden uitgegaan van reeds bestaande kerndoelen en eindtermen, behalve voor de onderdelen taalverzorging en taalbeschouwing, waar ook de werkwoordspelling onder valt. Daar kon men namelijk niet uit de voeten met, ik citeer letterlijk, de “gebrekkige beschrijvingen”. Daarom is op die onderdelen geschat wat leerlingen op een bepaald scholingsniveau zouden moeten weten en zouden moeten kunnen. Een richtsnoer bij die schattingen waren her en der verzamelde onderzoeksgegevens.

Aan welke eisen moeten de leerlingen voortaan voldoen op het gebied van de werkwoordspelling? De commissie heeft het tot in de kleinste details omschreven, en aan het einde van de basisschool mogen leerlingen voortaan geen fouten meer maken met werkwoordvormen van de makkelijkste categorie. Concreet betekent dat dat achtstegroepers vormen zoals werken, werkt, werkte, gewerkt, werkend, leren, leert, leerde, deed, deden en gevuld moeten kunnen spellen.

Hoe je ik houd of hij houdt schrijft? De krant meldde, het vliegtuig stortte neer? Wat gebeurt daar? Wie heeft dat verteld? En al die andere werkwoorden waarvan de stam op een d eindigt of waarvan de vorm van de tegenwoordige tijd kan worden verward met de voltooiddeelwoordvorm? Dat komt vier of zelfs vijf schooljaren later wel.

Nu heeft de commissie zichzelf ten doel gesteld haalbare eisen te formuleren, maar intussen zijn die eisen zó absurd laag dat het de vraag is of zij haar doel niet finaal voorbijschiet. Basisschoolleerlingen beheersen de werkwoordspelling namelijk vele malen beter dan de commissieleden lijken te denken. Het onderzoek met die stapeltjes brieven heeft dat laten zien.

Prestatie

Het gaat bij die brieven om onderzoek dat dit jaar door het Cito is uitgevoerd als onderdeel van een landelijke peiling van het niveau van het taalonderwijs, de vierde peiling op rij. In dat onderzoek is schrijfwerk bekeken van 322 achtstegroepers van 118 basisscholen, die elk één brief schreven. In totaal kwamen er 3484 werkwoordvormen in de brieven voor, waarvan er maar 98 fout gespeld werden. In bijna alle gevallen (97,2%) gaat het dus goed.

In 77% van die brieven komt geen enkele fout gespelde werkwoordvorm voor. Geen enkele! Om deze prestatie op waarde te kunnen schatten, herinner ik graag nog even aan die havo- en vwo-eindexamenkandidaten die teksten schreven waarvan slechts 40,4% geen fouten bevatte.

Basisschoolleerlingen hebben dus veel meer in hun mars dan veel media en onderwijsdeskundigen – inclusief de commissie – kennelijk denken. De uitkomsten van dit onderzoek druisen zózeer in tegen het algemeen heersende beeld dat je je bijna afvraagt: hebben ze niet heel toevallig alleen de taalvaardige leerlingen getest? Dat kan, maar erg waarschijnlijk is het niet. Het aantal in de steekproef vertegenwoordigde scholen en de blind gekozen teksten van de leerlingen zorgen daar wel voor. Maar belangrijker dan dat: al sinds 1988, de eerste keer dat zo’n peilingsonderzoek werd gehouden, komt telkens weer naar voren dat leerlingen aan het einde van de basisschool veel beter zijn in de werkwoordspelling dan gedacht wordt.

Destijds maakte, net als nu, 77% van de achtstegroepers geen enkele fout bij het spellen van de werkwoordvormen. Sterker nog: de toenmalige onderzoekers hadden aan leerkrachten en onderwijswetenschappers gevraagd om een uitspraak te doen over hoe goed zij dáchten dat leerlingen aan het einde van de basisschool zouden zijn in het schrijven van de werkwoorden, en hoe goed zij wénsten dat die leerlingen zouden zijn. En wat bleek? De leerlingen presteerden niet slechts boven verwachting goed, ze presteerden zelfs beter dan gewenst!

Er mankeert, om kort te gaan, maar weinig aan de spelling van de werkwoordvormen in het schrijfwerk van achtstegroepers. Het vervolgonderwijs hoeft daardoor weinig méér te doen dan hun kennis en vaardigheid onderhouden. En precies dat onderhoudswerk lijkt het werkelijk zwakke punt in het spellingonderwijs na de basisschool.

Ironisch

De expertgroep van het ministerie van Onderwijs laat met de referentieniveaus de lat dus zakken, zelfs tot ver onder het niveau dat verreweg de meeste basisschoolleerlingen zonder buitensporig veel moeite kunnen bereiken. Die commissie heeft daarmee niet alleen de huidige terugloop van het vaardigheidsniveau ná de basisschool gesanctioneerd, maar ook werkt zij met deze maatregelen – ongetwijfeld onbedoeld – de terugloop van het huidige niveau óp de basisschool in de hand. Terwijl zij ironisch genoeg om precies het tegenovergestelde in het leven geroepen is. Ze had er juist voor moeten zorgen dat het voortgezet onderwijs er alles aan doet om het hoge vaardigheidsniveau van achtstegroepers te handhaven en zo mogelijk nog een beetje op te vijzelen.

Hoe is het eigenlijk mogelijk dat de expertgroep de plank zo misslaat? Simpel: doordat de commissieleden ervan uitgaan dat het voor leerlingen moeilijker is om een werkwoordvervoeging in eigen schrijfwerk correct te spellen dan om een toets te maken. Dat valt op te maken uit het rapport van de commissie. Terwijl het maar helemaal de vraag is of dat ook werkelijk zo is. De Citogegevens wijzen in ieder geval al jaren precies de andere kant op.

“Ik hoop dat het goed komd”, besluit een (nog) niet zo spelvaardige achtstegroeper zijn brief aan een leeftijdgenoot. Treffender had hij het niet kunnen schrijven.

Naschrift redactie

Zowel het ministerie van Onderwijs als de commissie is om een reactie gevraagd, maar beide hebben besloten niet in te gaan op de inhoud van het artikel. Meer informatie over de referentieniveaus is hier te vinden (kies voor het ‘Spoorboekje’).

Zie ook:

Dit artikel is een publicatie van Genootschap Onze Taal.
© Genootschap Onze Taal, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 01 september 2010
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.