Naar de content

Koloniale rancune geen reden voor behoud Nieuw-Guinea

Wikimedia Commons, publiek domein

Hoewel Indonesië al vanaf 1949 onafhankelijk was, hield de Nederlandse regering tot 1962 vast aan Nieuw-Guinea. De frustraties over het verlies van Indonesië zouden de oorzaak zijn voor dit krampachtige beleid. Bart Stol bewijst nu het tegendeel in zijn proefschrift.

31 augustus 2017

Nieuw-Guinea was een onderdeel van onze paradijselijke archipel, de gordel van de smaragd. Dat Nederland in 1949, onder druk van internationale mogendheden, Nederlands-Indië had af moeten staan, zorgde voor frustraties en emoties. Dit was alleen niet de hoofdoorzaak voor het vasthouden aan Nieuw-Guinea, claimt historicus Bart Stol. “Emoties waren niet de veroorzakers van het beleid, maar slechts de versterkers ervan.”

Uit de door Stol bestudeerde bronnen blijkt ook dat in Nederland en Indië al vanaf de jaren twintig het idee postvatte om Nieuw-Guinea onder Nederlands bestuur te houden in het geval Indië onafhankelijk zou worden. “Het besluit over de aparte toekomst van Nieuw-Guinea was feitelijk al voor de onafhankelijkheid van Indonesië genomen.”

Frustraties

In zijn onderzoek bewijst Stol dat het Nederlandse beleid wel degelijk stoelde op rationele kosten-batenanalyses in plaats van op emoties. Daarnaast werd dit beleid breed gesteund door andere koloniale mogendheden, zoals Groot-Brittannië, Frankrijk, België en Australië. Het beeld van een wanhopig vasthouden aan het laatste restje Indië, wat door de rest van de wereld werd veroordeeld, is volgens hem onjuist.

Het beeld van een koloniaal gefrustreerd en rancuneus Nederlands bestaat al sinds de jaren zestig. “Dit komt door het perspectief van eerdere onderzoeken, waarin historici vooral keken naar de Nederlands-Indonesië betrekkingen. Of naar de bemoeienis van de Verenigde Staten, in het perspectief van de Koude Oorlog. Ik heb voor het eerst een breder perspectief gekozen, met aandacht voor de houding van de andere koloniale mogendheden. Zij stonden tot zeker eind 1961 achter Nederland. Dit was het jaar van de ommekeer, waarin ook veel Nederlanders gingen twijfelen aan het eigen beleid.”

Koloniale doorstart

Na de Tweede Wereldoorlog gingen koloniën in Azië verloren door de opkomst van onafhankelijkheidsbewegingen. Dit betekende niet het einde van het kolonialisme, maar zorgde voor een tweede koloniale golf. “Europese landen gingen zich focussen op andere, minder ontwikkelde gebieden binnen de grenzen van hun uitgestrekte imperia. Ze zagen de morele verplichting om hier hun zelfgeschapen beschavingsmissie te volbrengen.”

Zo ook Nederland en vanaf 1952 was het officiële beleid om Nieuw-Guinea en haar inwoners, de Papoea’s, klaar te stomen voor zelfbeschikking. Sommige politici, zoals minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns (1911-2002), hoopten lange tijd dat ze uiteindelijk zouden kiezen voor blijvende aansluiting bij Nederland. Dan zou Nederland politieke invloed in Azië behouden.

Bioscoopjournaal uit 1960. Nederlands bezoek aan de Papoea’s.

Meningen verdeeld

Na de jaren vijftig nam het geloof in deze koloniale doorstart echter af, wanneer het nationalisme ook opkomt in de nieuwe focusgebieden. De Papoea’s waren in westerse ogen echter nog niet klaar om onafhankelijk te worden. “Indonesië was bereid geweld te gebruiken als we het eiland niet opgaven. De vraag was hoe we dit als Nederland het beste konden afhandelen.”

Net als met de vluchtelingenkwestie nu, waren de meningen verdeeld in Den Haag. De PvdA vond al jaren dat Nederland zich niet zou moeten mengen in de machtspolitiek in Azië. Luns wilde Indonesië wel trotseren en kreeg lang de meerderheid mee. De minister schermde publiekelijk met de mogelijkheid dat de Verenigde Staten militair zouden ingrijpen, indien Indonesië Nieuw-Guinea aanviel.

Later werd Luns beticht van het verstrekken van misleidende informatie, aangezien een steunbetuiging niet zodanig op papier was gezet. “Nieuwe bronnen tonen dat Luns niet heeft gelogen over toezeggingen van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Foster Dulles. Hij speelde tegenover zijn collega-ministers en de vaste Kamercommissie van Buitenlandse Zaken open kaart over het feit dat Dulles niets concreets had toegezegd. Zelf had hij er ook een hard hoofd in dat de Amerikanen met militaire steun over de brug zouden komen, maar hij meende in ieder geval te kunnen bluffen met de suggestie.”

Uitzitten

In Indonesië kreeg president Soekarno in de jaren vijftig steeds meer macht. “Nederland was aanvankelijk bereid tot een compromis zoals een gezamenlijk bestuur over Nieuw-Guinea, totdat het land ontwikkeld genoeg was voor zelfbeschikking. Soekarno wilde alleen maar onderhandelen over overdracht, en daar ging Nederland niet mee akkoord.”

Hierop liet Soekarno in de loop van 1958 alle Nederlandse bedrijven in Indonesië nationaliseren en dreigde hij met oorlog. Nederland stuurde troepen naar Nieuw-Guinea, maar tot een oorlog zou het voorlopig niet komen omdat het Indonesische leger nog opgebouwd moest worden.

Vanaf 1958 begon Soekarno’s positie te wankelen. “Het gistte behoorlijk binnen de Indonesische politiek. Verschillende politici en generaals speelden met het idee een staatsgreep te plegen. Ook werden er tussen ’57 en ’62 vier moordaanslagen gepleegd op Soekarno. Een wisseling van de macht leek zeer goed mogelijk. De beoogde opvolgers van Soekarno waren meer prowesters, dus er was hoop op nieuwe onderhandelingen over Nieuw-Guinea. Het Nederlandse beleid werd wachten op een nieuw regime. Dit is een heel ander beeld dan vasthouden aan het verleden uit rancune.”

De omslag

1961 en 1962 werden jaren van verandering, waarin Luns langzaam maar zeker de steun van de meerderheid in Den Haag verloor. Ten eerste werd de democraat John F. Kennedy de nieuwe president van Amerika. Kennedy had verkondigd dat hij in koloniale kwesties eerder de kant zou kiezen van de gekoloniseerde landen.

Daarnaast dreigde Soekarno dat hij zich meer op de Sovjet-Unie zou richten, wanneer hij zijn zin niet kreeg. In de Verenigde Staten was al langer discussie gaande hoe hier mee om te gaan. De Verenigde Staten wilden invloed houden in het strategisch belangrijke Indonesië, maar ze wilden niet zwichten voor chantage.

Amerikaanse president Kennedy met Kwame Nkrumah, de eerste president van een onafhankelijk Ghana, 1961

Wikimedia Commons, publiek domein

Veranderingen in Nederland gaven uiteindelijk de doorslag. Stol: “In de loop van 1961 en 1962 nam de oorlogsdreiging toe. Het Indonesische leger was dankzij vooral Russische wapens en training sterk genoeg geworden om een succesvolle aanval op Nieuw-Guinea te doen. Dit zorgde ervoor dat het aantal voorstanders van onderhandelingen met Soekarno groeide in Den Haag.”

Afscheid

Vanwege deze groeiende bereidheid om Soekarno tegemoet te komen, zagen de Verenigde Staten zich niet langer genoodzaakt om achter het beleid van minister Luns te blijven staan. De regering-Kennedy introduceerde in april 1962 een nieuw plan voor een gefaseerde overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië. Hierbij kon Soekarno het gebied binnen twee jaar annexeren. In 1969 kozen de Papoea’s, onder druk van het Indonesische leger, voor een toekomst binnen Indonesië.

“De meeste Papoea’s wilden geen onderdeel worden van Indonesië. Ze wilden onder Nederlands bestuur blijven, en op termijn zelfstandig worden. Ze hadden dat ook aangegeven bij de Verenigde Staten, maar de Papoea’s werden geofferd omwille van de Koude Oorlog.”

In 1962 droeg Nederland westelijk Nieuw-Guinea over aan Indonesië. Daarmee kwam er een einde aan ruim driehonderdvijftig jaar Nederlands kolonialisme in Azië.

Demonstratie in Den Haag voor een onafhankelijk West-Papoea, 2009

Wikimedia Commons by Apdency, CC BY-SA 3.0
Bron

Bart Stol promoveert 31 augustus 2017 aan de Universiteit Utrecht op ‘Een goede kleine koloniale mogendheid. Nederland, Nieuw-Guinea en de tweede koloniale bezetting in Afrika en Melanesië (ca. 1930 – 1962)’.

De historicus is inmiddels verbonden aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Radboud Universiteit Nijmegen, en ook aan Maastricht University.

ReactiesReageer