Je leest:

Kokkeloorlog

Kokkeloorlog

Auteur: | 17 september 2003

Al jaren woedt er een ‘kokkeloorlog’ tussen de mossel- en kokkelvisserij enerzijds en de natuurbeschermers anderzijds. Het is een strijd tussen ecologie en economie. De wetenschap, zo stelt Jeroen Reneerkens in dit artikel, is misbruikt om de kwestie uit te vechten.

Volgens de onderzoeker van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), is al jaren duidelijk dat het uiterst slecht gaat met de natuur in de Waddenzee dankzij de schelpdiervisserij. Telkens meer onderzoek wees vooral op partijdigheid; het leverde geen nieuwe feiten, maar wel onnodig meer schade in het Waddengebied. De laatste evaluatie van de visserijgevolgen (EVA2) stelt Reneerkens in het gelijk.

Om de juiste beslissingen te kunnen nemen en de goede regels op te stellen heeft de overheid wetenschappelijk onderzoek nodig, waarmee feiten boven tafel komen en vragen een antwoord krijgen. Een vraag die de overheid al jaren bezighoudt, is wat voor invloed de mechanische kokkelvisserij heeft op de natuur in het Waddengebied. Het waddengebied is namelijk wettelijk beschermd. Maar de kokkelvisserij is bang dat vissers hun banen verliezen.

Hiernaar is al heel vaak onderzoek gedaan. Toch kregen wetenschappers keer op keer opnieuw de opdracht de invloed van mechanische kokkelvisserij op de natuur in de Waddenzee te onderzoeken. Die uitkomsten lieten keer op keer zien dat er iets grondig mis gaat met de natuur in de Waddenzee, als gevolg van visserij. Dat er toch steeds weer nieuwe onderzoeken werden uitgevoerd, suggereert dat de eerdere uitkomsten niet gewenst zijn: blijkbaar hoopt men nog steeds op onderzoek dat bewijst dat de natuur wel tegen de kokkelvisserij bestand is. Dan zouden de vissers hun baan kunnen behouden. Natuurbeschermers zijn verbolgen over deze gang van zaken.

Oktober 2003 is het nieuwste evaluatieonderzoek klaar (EVA2); in de Natuurbalans van september 2003 zijn de nieuwste bevindingen al opgenomen. De Volkskrant kopte vervolgens ‘Vissen op kokkels nekt wadvogels’.

In dit stuk zet ik uiteen hoe het de natuur in het Waddengebied vergaat, waarop de kokkeloorlog precies is gebaseerd en waarom ik denk dat wetenschappelijk onderzoek hierbij is misbruikt.

De Waddenzee is uniek

De Waddenzee is een uniek ecosysteem met vele dier- en plantensoorten die bijna alleen daar voorkomen. Behalve vele schelpdieren en vogels leven er unieke planten, wormen, vissen en zeehonden. Mosselbanken zijn stabiele structuren die dienst doen als leef- en ontwikkelingsgebied voor jonge platvissen, krabben en garnalen. Wadvogels maken gebruik van het wad als voedselbron, om er te overwinteren, hun jongen groot te brengen of om bij te tanken tijdens lange trektochten tussen Afrika en de broedgebieden ten noorden van Nederland.

Wereldwijd zijn waddengebieden zoals die in West-Europa schaars. Het tropisch regenwoud staat bekend als bedreigd, maar de wereldwijde oppervlakte van getijdengebieden zoals de Waddenzee is vele malen kleiner dan dat van tropisch regenwoud.

Daarom zijn er wetten opgesteld om de Waddenzee te beschermen. Volgens de zogenaamde planologische kernbeslissing (PKB) Waddenzee is het hoofddoel ’duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied’. Ook valt het gebied onder de Natuurbeschermingswet en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Behalve een primaire functie als natuurgebied heeft de Waddenzee ook waarde voor menselijke activiteiten, zoals wadlopen, zeehondentochten, visserij en wetenschappelijk onderzoek. De PKB-Waddenzee stelt dat ’menselijke activiteiten toegestaan zijn, zolang aannemelijk is gemaakt dat deze geen significant negatieve invloeden hebben op de natuurwaarden. In geval van twijfel over mogelijke schade gaat het voordeel van de twijfel naar de natuur en wordt de schadelijke activiteit niet toegestaan’. Dit is het zogenaamde voorzorgsprincipe.

Afb. 1: Mosselen (boven) en kokkels (onder) zijn een belangrijke en onmisbare schakel in het ecosysteem van de wadden. Vissers vangen ze ook voor menselijke consumptie. Foto’s Jan van de Kam, Griendtsveen

Stofzuigen over de Wadbodem

Schelpdieren vormen een belangrijke schakel in de voedselketens van de wadden en spelen daarom een hoofdrol bij het behoud van dit natuurgebied. De weekdiertjes zijn daarnaast ook voedsel voor mensen (afbeelding 1). Kokkels worden in Nederland nauwelijks gegeten maar al jarenlang geëxploiteerd. Het is een exportproduct dat in Zuid-Europa in paella wordt verwerkt. Mosselen kennen we uit zeerestaurants en de supermarkt.

Zeeuwse mosselvissers vissen jonge mosselen – zogenaamd mosselzaad – uit de Waddenzee weg en plaatsen ze op mosselpercelen in de Oosterschelde (Zeeland) om op te groeien tot consumptiemosselen. De welbekende ‘Zeeuwse’ mosselen zijn dus niet van Zeeuwse oorsprong.

Tussen 1988 en 1991 zijn vrijwel alle natuurlijke mosselbanken (afbeelding 2) uit de Nederlandse Waddenzee weggevist voor consumptie. Er was toen nog geen beschermende wetgeving. De mosselbanken keerden na die korte periode van intensieve visserij niet terug. Om dit soort excessen te voorkomen kwam de overheid met maatregelen. Tegenwoordig mogen mosselvissers alleen de jonge mosselen (het mosselzaad) uit bepaalde delen van de Waddenzee (de wadgeulen) wegvissen en naar de percelen overbrengen. De wadplaten zijn verboden gebied, om de terugkomst van natuurlijke mosselbanken te stimuleren.

Het aantal mosselen in de Waddenzee is door overbevissing onvoldoende om nog aan de consumptievraag te voldoen. Daarom importeert de mosselvisserij steeds meer mosselen uit Ierland, Duitsland en Denemarken. Ze worden op de percelen opgekweekt en ook verkocht als ‘Zeeuwse’ mossel

Afb. 2: Mosselbanken zijn de koraalriffen van het wad. Banken zoals deze (jaren tachtig) zijn door overbevissing uit de Nederlandse Waddenzee verdwenen. Foto: Jan van de Kam, Griendtsveen

Kokkelvisserij heeft altijd al plaatsgevonden in de Waddenzee. Vroeger haalden kokkelvissers met de hand kokkels uit de wadbodem voor de verkoop. Tegenwoordig hebben grote schepen die taak overgenomen om de kokkels te oogsten (afbeelding 3). Met enorme zuigslangen slepen de schepen over de wadbodem. Ze zuigen hiermee met grote kracht de bovenste laag van de wadbodem op met daarin de kokkels en al het andere bodemleven. Alle grote kokkels (vijftien millimeter of groter) blijven in een zeef hangen, de zogenaamde kokkelkor. Alle overige bodembeestjes gaan weer van boord: ze worden terug op het wad gespoten. De meeste kleine schelpdieren en wadpieren overleven een dergelijke behandeling niet. Zo vinden niet alleen de gevangen kokkels de dood door visserij.

Afb. 3: De kokkelvisserijschepen hebben de afgelopen jaren aanzienlijk meer motorvermogen gekregen. De zuigarm die de wadbodem opzuigt, zie je aan de zijkant. Bron: <A HREF=“http://www.martijndejonge.nl”OnMouseOut=“window.status=”;return true"OnMouseOver=“window.status=”;return true">Martijn de Jonge

Hongersnood

Als top-predatoren in het voedselweb zijn vogels belangrijke indicatoren van de conditie van een ecosysteem. Dat geldt ook voor het Nederlands deel van de Waddenzee. Drie vogelsoorten zijn slachtoffer geworden van het verwijderen van de natuurlijke mosselbanken begin jaren negentig en de inzet van mechanische kokkelvisserij. De scholekster, de eidereend en de kanoetstrandloper zijn vrijwel volledig van schelpdieren in het waddengebied afhankelijk; de afgelopen jaren zijn ze sterk in aantal afgenomen.

Scholeksters waren het eerste slachtoffer van de zware visserijdruk: al sinds de jaren tachtig is hun aantal enorm gedaald. Daarbij kregen scholeksters de afgelopen jaren nauwelijks nog jongen. De volwassen scholeksters eten onder andere kokkels en mosselen maar kunnen uit voedselgebrek niet meer de vereiste reserves opbouwen om tot broeden over te gaan. De vogels die ondanks de slechte voedselomstandigheden toch een nest beginnen, doen dat (volgens onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen) steeds later in het jaar en met een lager lichaamsgewicht. De aantallen scholeksters in Nederland zijn momenteel lager dan ooit.

Eidereenden stierven de afgelopen jaren massaal. In de winter van 1999-2000 stierven naar schatting zo’n tweeëntwintig duizend eidereenden in de Nederlandse Waddenzee. Dat is eenvijfde deel van de hele populatie die hier overwintert. Wetenschappelijk onderzoek toonde aan dat gebrek aan voldoende mosselen en kokkels de doodsoorzaak was.

Veel eidereenden weken bij gebrek aan voedsel in de Waddenzee uit naar de Noordzeekust. Daar zitten namelijk halfgeknotte strandschelpen ( spisula geheten), die in noodgevallen ook op hun menu staan. De kokkelvissers ontdekten dat er aan deze schelpjes ook geld te verdienen valt en visten de spisulabanken in één winter vrijwel volledig weg. Voor de eidereenden bestond geen uitwijkmogelijkheid meer: ze kwamen ze massaal van de honger om. Uit onderzoek (deze keer door onderzoeksinstituut Alterra) bleek verder dat een eenmalige bevissing van bepaalde wadplaten in 2003 heeft geleid tot een halvering van de broedpopulatie eidereenden bij Vlieland.

Kanoetstrandlopers (afbeelding 4) eten kleine kokkels, mosselen en nonnetjes. Hoewel deze kleine schelpen door de spijlen van de kokkelkor glippen, gaan veel van deze schelpdieren toch dood als ze opgezogen worden door een kokkelboot. Om die reden gaan kanoeten niet meer naar een wadplaat die één keer is bezocht door kokkelvissers, er is voor hen dan niets meer te eten op zo’n wadplaat. Ook dit feit is naar voren gekomen uit onderzoek, uitgevoerd door het NIOZ (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee).

Afb. 4: Het gaat slecht met de kanoetstrandlopers die in West-Europa overwinteren. Deze schelpdiereters worden met uitsterven bedreigd. Foto: Jeroen Reneerkens

Ooit vormden de wadplaten rondom het vogeleiland Griend – in het midden van de Waddenzee – de plek waar duizenden kanoeten hun voedsel zochten. Als de huidige situatie zich doorzet, zo voorspellen computermodellen die vogelpopulaties kunnen berekenen, dan zullen over tien tot vijftien jaar de overwinterende kanoeten in West-Europa uitgestorven zijn.

Misleiding

Kokkelvissers claimen dat het opzuigen van kokkels nooit voedselgebrek bij vogels kan veroorzaken omdat ze maar een klein deel van het totale aantal kokkels wegvissen. Dat laatste is waar, maar uiterst misleidend. Net zoals de vissers niet alle kokkels kunnen gebruiken is een groot deel van de kokkels ook niet geschikt voor vogels, bijvoorbeeld omdat ze te klein zijn of te diep onder het water liggen. Daar komt bij dat kokkels zich maar eens in de zoveel jaar massaal voortplanten. In de tussentijd vist de visserij een steeds groter deel van de kokkels weg die geschikt zijn als vogelvoedsel.

De beleidsrichtlijn is dat het grootste deel van de voedselbehoefte van scholeksters en eidereenden beschikbaar moet blijven in de vorm van mosselen en kokkels. Het huidige beleid houdt geen rekening met kanoetstrandlopers, meeuwen of met zeesterren en platvissen, die eveneens schelpdieren eten. Een onderzoek van de overheid zelf – in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur & Visserij – bracht naar voren dat niet ‘het grootste deel’ maar een veelvoud van de voedselbehoefte van wadvogels nodig is om hun overleving te garanderen. Het ministerie van LNV weet dus al jaren dat haar beleid voedseltekorten voor wadvogels in de hand werkt, maar lijkt het te ontkennen.

Daarnaast is in het beleid geen rekening gehouden met langetermijneffecten van schelpdiervisserij. Uit onderzoek van het NIOZ en de RUG blijkt dat het eenmalig wegzuigen van de toplaag van de wadbodem door mechanische visserij, dusdanige schade veroorzaakt, dat er tien jaar nadien nog steeds minder aangroei van jonge schelpdieren is (afbeelding 5). De schelpdierpopulatie lijdt dus lange tijd onder de stofzuigende visserijschepen. Er zijn nog talrijke onderzoeken aan te halen die laten zien dat de toekomst voor de natuur van de Waddenzee er niet zo best uitziet en die de overheid ook gewoon negeert.

Afb. 5: Sporen van een kokkelschip na een bezoek aan de wadbodem. In het midden van de foto staan twee personen, waardoor je goed kunt zien wat de omvang van de sporen is. Deze sporen vind je op zeventig procent van de Nederlandse wadplaten. Foto: Jaap de Vlas

LNV is partijdig

De kokkelsector draait al sinds het jaar 2000 verlies en kan al jaren de toegestane quota niet bij elkaar vissen. Op dertig procent van het wadplaatoppervlakte mogen de kokkelvissers niet komen (afbeelding 6). In die gebieden groeiden in 2002 en 2003 meer kokkels dan in de overige zeventig procent van de oppervlakte waar ze wel mogen vissen. Hieruit blijkt dat er sprake is van overbevissing. De aanhoudende visserij en het uitblijven van broedval bij kokkels heeft het kokkelbestand in de voor visserij open gebieden de afgelopen jaren uitgeput.

Alles wijst erop dat voedselgebrek de hoofdreden is van de sterke achteruitgang van de schelpdieretende wadvogels. Het is dus vanzelfsprekend dat er met de beschuldigende vinger naar de schelpdiervisserij wordt gewezen. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) twijfelt echter aan de schuld van de schelpdiersector. Ze laat zich liever leiden door de kokkel- en mosselsector.

Afb. 6: Schelpdiervissers mogen op zeventig procent van de Wadplatenoppervlakte vissen. In de gearceerde delen van de afbeelding is schelpdiervisserij verboden (sinds 1993). Mosselzaad is te vinden in de geulen die permanent onder water staan; kokkels bevinden zich vooral op de wadplaten, die tijdens eb droogvallen. Bron: <A HREF=“http://www.wildekokkels.nl”OnMouseOut=“window.status=”;return true"OnMouseOver=“window.status=”;return true">www.wildekokkels.nl

De schelpdiersector wijst steeds weer nieuwe factoren aan die de massale sterfte van de vogels moet verklaren: parasieten, klimaatsverandering en zelfs inteelt is al genoemd. Wetenschappelijk bewijs voor deze verklaringen is er niet. Gegevens die aantonen dat de vogels massaal de hongerdood hebben gevonden zijn er wel.

Misbruik door partijdigheid

Het is zorgelijk hoe de wetenschappelijke kennis is ingezet om de kokkeloorlog te beslechten. Wetenschappelijk onderzoek moet zo objectief mogelijk zijn en verliest zijn geloofwaardigheid als de opdrachtgever de uitkomsten niet gelooft of negeert. Wetenschap draait om het uitzoeken van de feiten en mag niet worden ingezet om een vooraf bedachte overtuiging te bevestigen.

Tot nu toe werd in de kokkeloorlog een hele berg onderzoeksresultaten genegeerd. De overheid vond de conclusie dat de waddennatuur door intensieve schelpdiervisserij naar de knoppen gaat blijkbaar niet prettig om te horen. LNV is niet echt geïnteresseerd in de wetenschappelijke uitkomst van hun onderzoek naar de effecten van schelpdiervisserij op de Waddenzee. Ze wil alleen de financiële opbrengsten van de kokkelvisserij veilig stellen. Dat blijkt uit het feit dat LNV jaarlijks een vergunning verleent aan de kokkelvissers met als argument dat er ‘geen duidelijke aanwijzingen zijn’ dat deze schelpdiervisserij schadelijk is voor het ecosysteem.

Dit argument rust op een door de kokkelsector betaald rapport, waaruit zou blijken dat mechanische kokkelvisserij geen enkel kwaad doet. Maar het rapport bevat geen enkele meting, telling of ander soort van wetenschappelijke bewijs: het is slechts een vrije interpretatie van door de kokkelvisserij zelf gekozen selectie van de beschikbare wetenschappelijke literatuur. De rest van de wetenschappelijke literatuur is tot nu toe consequent genegeerd bij het verlenen van vergunningen, inclusief de uitkomsten van onderzoek dat LNV zelf had laten uitvoeren. LNV kiest dus partij voor de kokkelvisserij.

De baas naar de mond praten

Het selectieve gebruik – en daarmee misbruik – van wetenschappelijke onderzoeksresultaten maakt de wetenschap in het algemeen ongeloofwaardig. Bij het publiek kan het idee ontstaan: je kunt blijkbaar alles bewijzen wat je maar wilt.

Je kunt je afvragen waarom biologen onderzoeksopdrachten aannemen van de overheid als eerdere resultaten zijn genegeerd. Het antwoord op deze vraag heeft te maken met de manier waarop veel wetenschappelijke instituten tegenwoordig worden gerund.

Door privatisering zijn veel onderzoeksinstituten financieel afhankelijk geworden van opdrachtgevers. De overheid is vaak zo’n opdrachtgever. Andere onderzoeksbureaus voeren opdrachten uit die zijn gegeven door de schelpdiersector, of door natuurbeschermings-organisaties.

De onafhankelijke positie van wetenschappers gaat door hun financiële afhankelijkheid verloren; om de opdrachtgever niet voor het hoofd te stoten is maar al te vaak de eindconclusie van een onderzoek dat ‘meer onderzoek vereist is om antwoord te geven op alle vragen’. Op die manier stellen wetenschappers toekomstige onderzoeksopdrachten veilig. Er geldt eigenlijk:‘wiens brood men eet, diens taal men spreekt’. Dat is uiterst kwalijk.

Wetenschap is nodig om feiten boven tafel te krijgen, bijvoorbeeld wanneer economie en ecologie met elkaar in conflict zijn. Onderzoek zou echter eerst onafhankelijk op kwaliteit beoordeeld moeten zijn voordat deze een rol mag spelen in een maatschappelijk relevante kwestie. Bovendien moeten alle onderzoeken over het conflictonderwerp meetellen in politieke besluitvorming; niet alleen het onderzoek dat in het straatje van de belanghebbende past.

Met betrekking tot de kokkeloorlog zou dit betekenen dat mechanische schelpdiervisserij verboden wordt. Nu de resultaten van het EVA2-rapport bekend zijn, kan niemand daar meer omheen. Het is aan de overheid om dat verbod op te leggen. Vervolgens zouden onafhankelijke wetenschappelijke instituten onderzoek kunnen verrichten naar de mate en snelheid waarmee de ecologie van de Waddenzee zich herstelt. Het voorzorgprincipe, de natuur in het Waddengebied én de wetenschappelijke geloofwaardigheid blijven dan wellicht wel overeind.

Bronnen:

Jeroen Tommelen: Vissen op kokkel nekt wadvogels. Evaluatie lekt uit in natuurbalans. Volkskrant, 17 september 2003

Hulscher, J. B., & Verhulst, S. (2003). Opkomst en neergang van de Scholekster Haematopus ostralegus in Friesland in 1996-2000. Limosa 76: 11-22.

Koks, B. & van Roomen M. (2003) Afname van Eider, Scholekster en Kanoet in de Waddenzee: zoeken naar de parallellen. SOVON-Nieuws 16 (2): 4-6.

Koolhaas, A., Piersma, T. & Van den Broek, J.M. (1998). Kokkel- en mosselvisserij beschadigen het wadleven. De Levende Natuur 99: 254-260.

Piersma, T., Dekinga, A. & Koolhaas, A. (1993). Een kwetsbare keten: modder, nonnetjes en kanoeten bij Griend. Waddenbulletin 28: 144-149.

Van de Kam, J., Ens, B., Piersma, T., & Zwarts, L. 1999. Ecologische atlas van de Nederlandse wadvogels. Schuyt & Co, Haarlem.

Voor vragen of opmerkingen n.a.v. dit artikel kunt u mailen met:

Dit artikel is een publicatie van Nederlands Instituut voor Biologie (NIBI).
© Nederlands Instituut voor Biologie (NIBI), sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 17 september 2003
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.