De Vikingen konden prima vertoeven op Groenland vanaf de 10e eeuw tijdens het Middeleeuws klimaatoptimum. Toen de Kleine IJstijd kwam (1400-1700) moesten ze noodgedwongen hun stellingen opgeven. In Nederland kennen we de Kleine IJstijd onder andere van de schilderijen van bijvoorbeeld Pieter Bruegel en Hendrick Avercamp met daarop bevroren meren en rivieren waarop volop geschaatst werd. Ook in Noord-Amerika was het toen koud. Volgens onderzoek van Michael Mann (Pennsylvania State University, VS) en collega’s gepubliceerd in Science was het echter veel minder koud in andere gebieden op aarde. In het Middeleeuws klimaatoptimum was het op sommige plaatsen warmer dan tegenwoordig.

Plaatselijke verschillen
Tijdens het Middeleeuws klimaatoptimum was het extra warm boven de noordelijke Atlantische Oceaan, zuidelijk Groenland (waar de Vikingen verbleven), de Noordpoolregio boven Europa en Azië, en delen van Noord-Amerika met temperaturen tot 1,4°C warmer dan van 1961-1990. Op sommige van deze plaatsen was het warmer dan nu. Andere delen op aarde waren juist relatief koud zoals het centrale gedeelte van Eurazië, het noordwesten van Noord-Amerika en de zuidelijke Atlantische Oceaan.
De Kleine IJstijd laat een ander beeld zien. Bijna in geheel Eurazië is het bitter koud. Datzelfde geldt voor centraal en noordwestelijk Noord-Amerika en de zuidelijke Atlantische Oceaan (maximaal 2,5 °C kouder dan van 1961-1990). Net ten zuiden van Groenland was het juist warm. Toch niet warm genoeg voor de Vikingen om hier te overleven.

De twee perioden laten dus grote regionale verschillen zien in temperatuur. Michael Mann zegt hierover dat het daarom moeilijk is om globaal te spreken van een Kleine IJstijd en een Middeleeuws klimaatoptimum.
De onderzoekers gebruikten voor hun onderzoek naar de temperatuur van de laatste 1500 jaar onder andere gegevens over de temperatuur op basis van boomringen, ijskernen, koralen, gesteentes en directe temperatuursmetingen vanaf 1850. De gegevens komen vanaf elk continent op aarde behalve Antarctica. De directe temperatuursmetingen werden gekoppeld aan de gegevens uit de boomringen etc. voor de periode van overlap (vanaf 1850). Deze periode dient als basis voor de temperatuurreconstructies voor de lange periode voor 1850. De onderzoekers stopten de gegevens in twee rekenkundige modellen en kwamen zo met temperaturen voor bepaalde regio’s op aarde door de tijd heen.
Waarom?
Volgens de onderzoekers zijn de activiteit van de zon en de hoeveelheid vulkanische activiteit van belang voor het grootste gedeelte van de onderzochte 1500 jaar. De zonneactiviteit was bijvoorbeeld laag tijdens de Kleine IJstijd. Voor het Middeleeuws klimaatoptimum spreken Michael Mann en collega’s over natuurlijke variaties in de noordelijke Atlantische Oceaan en La Niña. Tegen de verwachting in zien de onderzoekers voor het Middeleeuws klimaatoptimum een koele oostelijke en centrale Stille Oceaan. Dit komt tegenwoordig voor bij een La Niña, wat juist kou op aarde betekent.
Maar, zo stellen de onderzoekers, de aarde was waarschijnlijk in een fase waarin de noordelijke Atlantische Oceaan extra warmte bracht over het Noord-Atlantische gebied. Mann: “Ook was in die periode de zon flink actief en waren er weinig explosieve vulkaanuitbarstingen. Globaal gesproken is het Middeleeuws klimaatoptimum te vergelijken met temperaturen uit het midden van de 20e eeuw.” Niet met de temperaturen van tegenwoordig volgens de wetenschapper.

Referentie:
Mann et al., 2009. Global signatures and dynamical origin of the Little Ice Age and Medieval Climate Anomaly. Science 326: 1256-1259.
Zie ook:
- Noordelijk halfrond warmer dan Middeleeuwen? (Kennislinkartikel van NGV Geonieuws)
- Klimaatverandering is tijdsschaaldiscussie (Kennislinkartikel)
- Koudere ijstijden door samenvloeien poolkappen (Kennislinkartikel van UU)
- Na de broeikas komt de ijstijd (Kennislinkartikel van Astronet)
- Vulkanen: directe en indirecte gevolgen (Kennislinkartikel)
- Klimaatverandering houdt El Nino ongewijzigd (Kennislinkartikel van KNMI)