Wat moeten we denken van de verhouding tussen burger en overheid? Wat is nu eigenlijk het nut van verkiezingen? En hoe kunnen we meer samenhang creëren tussen oude en nieuwe burgers zonder een inbreuk te maken op ieders vrijheid? Over vragen als deze wordt de laatste jaren intensief gediscussieerd. Het centrale begrip in deze kwesties is burgerschap : de manier waarop eenieder die rechtens burger van onze samenleving is, aan die rechten inhoud geeft. Een bron van inspiratie in dit debat is het burgerschap uit de antieke wereld, met name het burgerschap van de klassieke Griekse polis en in het bijzonder van democratisch Athene (ca 500–300 v.Chr.). Welke aanknopingspunten denkt men daar te vinden?
Aan de moderne democratische praktijk ligt een opvatting van de burger ten grondslag die de beginselen van rationalisme, zelfbeschikking en individuele vrijheid verenigt. Sinds de Franse Revolutie is dit liberale gedachtegoed met de nodige ups- en downs de leidraad geworden bij de politieke inrichting van nationale staten in West-Europa en Noord-Amerika. Kernpunten zijn onder meer de scheiding tussen wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht zoals beargumenteerd door de verlichte filosoof Montesquieu, de scheiding van kerk en staat, en een aantal grondrechten die burgers niet alleen tegen elkaar, maar vooral ook tegen de staat moeten beschermen.
Iedere burger heeft een aantal verplichtingen tegenover de staat, zoals belasting betalen en soms ook dienstplicht. De staat heeft enkele verplichtingen tegenover de burgers, zoals bescherming tegen geweld en het verschaffen van scholing. Verder laten beide partijen elkaar zoveel mogelijk met rust en ook burgers onderling zijn elkaar in beginsel niets verplicht. De burgers delegeren hun politieke macht door verkiezing van vertegenwoordigers en de uitvoering van het beleid berust bij professionele ambtenaren.
Deze gang van zaken blijkt voor een groot aantal burgers niet meer te voldoen. De volksvertegenwoordiging en de ambtenaren zouden te ver weg staan van de dagelijkse ervaring van de burgers en de grote individuele vrijheid zou hebben geleid tot versplintering van sociaal leven, isolement van individuen en onverschilligheid ten opzichte van de gemeenschap. De politieke problemen van de West-Europese democratieën worden dan ook wel gezien als een crisis van het liberalisme. Maar de voordelen van de liberale traditie – gelijk recht voor iedereen, vrijheid van het individu, scheiding van kerk en staat – zijn niet gering. Moeten die dan worden opgeofferd om de nadelen te beperken?
Hoewel de reikwijdte van individuele en politieke grondrechten wel eens ter discussie wordt gesteld (Mag de overheid een boerka verbieden? Zouden uitspraken die medeburgers als beledigend ervaren, verboden moeten worden?), heerst er in grote trekken een consensus dat de burgerrechten moeten zijn en blijven wat ze waren. De vraag is of er een sterkere inhoud kan en moet worden gegeven aan burgerschap. Het gaat dan om een aantal samenhangende rechten en plichten van individuen ten opzichte van de gemeenschap. Deze moet dan niet worden opgevat als de politieke organisatie in strikte zin, maar als de sociale wereld waar de politieke organisatie op berust c.q. waarvan deze een afspiegeling vormt. Juist hiervoor biedt het klassiek Atheense burgerschap inspiratie.

Atheens burgerschap
Dit ligt niet zonder meer voor de hand, want de verschillen tussen de democratie van klassiek Athene en die van onze eigen tijd zijn groot. Zo valt direct op dat in Athene de wetgevende en controlerende macht in handen was van de burgers zelf. De volksvergadering besloot over wetgeving, de dikasteria (een soort grote rechtbanken) controleerden ambtenaren en beleidsmakers. Die ambtenaren en beleidsmakers waren zelf burgers die uit het midden van alle burgers waren gekozen of door het lot waren aangewezen voor de duur van een jaar. Deze daadwerkelijke deelname van de burgers maakt van Athene een directe democratie en contrasteert met de moderne, representatieve democratie.
De definitie van degenen die als politiek actief burger konden meedoen, was bovendien in Athene naar onze huidige maatstaven beperkt. Een burger (m/v) was degene die van twee burgerouders afstamde, maar alleen de mannelijke burgers waren bij het politieke bedrijf betrokken – een situatie die in Nederland overigens tot 1919 en in Frankrijk zelfs tot 1945 niet anders was. Vrije niet-burgers en onvrijen waren in Athene ook van politieke deelname uitgesloten.
Een even belangrijk verschil, dat minder vaak de aandacht krijgt die het verdient, is het ontbreken van een scheiding der machten in Athene. Het waren dezelfde burgers die deze drie functies uitoefenden en zij zagen juist in dat feit de kratos (macht) van de dèmos (het volk) belichaamd. De gevolgen voor de rechtsbescherming van, bijvoorbeeld, een ambtsdrager die aangeklaagd werd wegens falend beleid, laten zich raden.
Wanneer we echter de elementen die niet meer bij onze opvattingen van recht en rede passen, achterwege laten, blijkt het antieke idee van actief burgerschap een interessant aanknopingspunt te bieden. Juist die directe deelname van burgers is hierin essentieel. Het debat speelt zich deels af op een theoretisch niveau, met ethische en juridische vragen naar rechten en plichten van burgers, en deels op een praktisch niveau, over de manieren waarop burgers daadwerkelijk aan het bestuur kunnen deelnemen.
Aristoteles en de liberale crisis
Tegen deze achtergrond groeit opnieuw grote belangstelling voor het politieke werk van Aristoteles (384-322). In zijn verhandeling Politica onderzocht de Griekse filosoof de krachten en zwakheden van de politieke stelsels van zijn tijd. Zijn doel was om voor de polis de best mogelijke politieke structuur in kaart te brengen en de definitie van de burger te vinden die daarbij zou passen. Anders dan zijn leermeester Plato (429-347), die een staatsvorm wilde ontwerpen die aan zijn filosofische idealen zou voldoen, baseerde Aristoteles zich op zijn empirische analyse van menselijk gedrag en politiek handelen. Dat mensen zich laten leiden door eigenbelang, geldingsdrang en financieel gewin, was hem duidelijk, en daar kon je maar beter rekening mee houden. Dit realisme is wellicht een van de redenen dat Aristoteles zich leent voor moderne interpretaties. Het is echter bovenal de context van de polis die zijn theorieën aantrekkelijk maakt voor actuele vragen.

Het betoog in de Politica heeft als uitgangspunt dat alleen een staat waarin de politieke structuur naar het idee van de burgers rechtvaardig is, levensvatbaar is. Sterker nog, het doel van het leven in een staat (polis) is een góéd leven te leiden. Die rechtvaardigheid en dat goede leven worden alleen gerealiseerd als iedere burger een aandeel in de staat heeft dat bij hem past. Het goed functioneren van de burgergemeenschap staat aldus voorop en de rol van het individu wordt daardoor bepaald. Dit in tegenstelling tot het liberalisme, dat aanneemt dat als het met de individuen goed gaat, het ook met de samenleving vanzelf goed zal gaan.
Burgerschap houdt altijd een passieve én een actieve rol in: de kern van politiek burgerschap is bij toerbeurt regeren en geregeerd worden. Anders dan democratisch Athene, dat in beginsel geen kwaliteitseisen stelde, vond Aristoteles dat burgers tot deze rol moesten worden opgevoed en de vereiste kwaliteiten dienden te ontwikkelen. Zijn ideaal was een democratie bestaande uit burgers die aan deze eisen konden voldoen. Het zou dan ook uitgesloten zijn dat een burger zijn politieke zeggenschap zou uitbesteden aan een vertegenwoordiger. Evenmin zou een burger zijn vrijheid kunnen opvatten als een vrijheid om zich afzijdig te houden van de gemeenschap waartoe hij behoort. Echte vrijheid bestaat juist uit deelname aan het politieke proces.
Theoretisch klinkt dit wel aantrekkelijk, maar onvermijdelijk dienen zich nu nieuwe vragen aan. Zo meende Aristoteles dat politieke rechtvaardigheid gebaseerd moet zijn op proportionele gelijkheid, naar rato van ieders kwaliteiten en dus per individu of groep verschillend. Dit valt niet te rijmen met ons rechtsbeginsel van absolute gelijkheid voor de wet, ook in politieke zaken. Bovendien houdt het kiezen van parlementaire vertegenwoordigers niet bij toeval een afstand in tussen politiek en samenleving. De directe volkswil is niet altijd een verstandige gids, zo is in de geschiedenis (inclusief die van Athene) gebleken. Ook Aristoteles had dat gezien, en wilde juist daarom het recht op participatie beperken tot burgers met verstand en bezit.

In een democratie als de onze zijn de vertegenwoordigende lichamen wel bedoeld om een zekere afstand te bereiken tot de massa van de burgers, maar Aristoteles voorstel om het recht op participatie te verbinden aan verstand en bezit, strookt niet met onze principes betreffende gelijkheid. En voor de uitvoering van het beleid, tenslotte, kun je in onze ingewikkelde samenleving niet alles af met vrijwillige amateurs, zoals in Athene gebeurde. De meeste, ook politiek belangrijke functies, werden daar bij toerbeurt door alle burgers vervuld, er was geen sprake van een selecte groep min of meer professionele bestuurders. Kortom, de hoofdlijnen van de Politica moeten worden vertaald in voorstellen die bij onze samenleving passen. Uitgangspunt blijft het idee dat de burger actief behoort te zijn in de gemeenschap. Kan dat ook in werkelijkheid?
Democratie en cohesie
Behalve de theorie biedt ook de antieke praktijk interessante parallellen. De Atheense samenleving kende een aanzienlijk aantal grotere en kleinere gemeenschappen, vooral op lokaal niveau maar ook op de schaal van de polis als geheel. Elke deme (gemeente) had een raad en een demarch (burgemeester). Binnen de demen en tussen verschillende demen waren ook talloze grotere en kleinere groepen actief, die vrijwel zonder uitzondering tot doel hadden gezamenlijk de cultus van een god of heros te verzorgen. Ook deze groepen hadden weer een bestuur, dat net als alle andere besturen voortdurend van samenstelling wisselde.

Juist ook door de religieuze basis van het Atheense gemeenschapsleven doet deze gang van zaken vaak denken aan de talloze clubjes en verenigingen die in de tijd van de verzuiling in Nederland het sociale leven bepaalden. Het belangrijke verschil met Athene ligt echter in de mate van vermenging. In Nederland voetbalden katholieken met katholieken, protestanten met protestanten; de groepen bleven altijd gescheiden. In Athene waren mensen (mannen wel meer dan vrouwen) betrokken bij genootschappen van allerlei soorten en op allerlei plaatsen. Zo had iedere Atheense burger een rol in een netwerk van groepen, die tezamen het sociale draagvlak vormden van bestuur en samenleving.
In een aantal van deze groepen werden ook immigranten opgenomen. Omgekeerd had Athene ook enkele culten van immigranten opgenomen in het religieuze kader van de polis. Dit geheel aan religieuze groepsvorming betekende dat immigranten een duidelijke en erkende plaats hadden binnen de polis Athene.
Vergelijkend historisch onderzoek geeft sterk de indruk dat er een nauwe relatie bestaat tussen een dergelijke gemeenschapscultuur en de mate van democratisering van een maatschappij. De cohesie die in Athene door de religieuze participatie ontstond, kan mede de veerkracht verklaren van de Atheense democratie. De polis wist zich van oligarchische coups, twee desastreus verlopen oorlogen, het verlies van een imperium en een reeks diplomatieke mislukkingen telkens te herstellen dankzij de samenhang tussen al haar inwoners.
Uiteraard geldt opnieuw dat de inhoud van het Atheense genootschapsleven niet direct toepasbaar is op de huidige situatie in Nederland. Wat in een polytheïstische godsdienst kan, werkt niet met monotheïstische religies. En we zouden de cohesie niet in de vorm van godsdienst of eenheid van moraal moeten zoeken. Het streven naar cohesie moet niet leiden tot homogenisering. Juist in de diversiteit aan opvattingen, vrijheid van godsdienst en meningsuiting, en scheiding van kerk en staat zien we moderne, liberale beginselen die onder geen beding aan een streven naar cohesie mogen worden onderworpen. Maar de vorm, het klassieke idee van participatie, kan wél een nieuw begrip van burgerschap helpen ontwikkelen, vooral op kleinschalig, lokaal niveau. Het is in elk geval het proberen waard.
Josine H. Blok is hoogleraar Oude Geschiedenis en Antieke Cultuur aan de Universiteit van Utrecht. Zij leidt het onderzoeksproject ‘Burgerschap in actie: participatie in culten in Athene in de vijfde en vierde eeuw voor Christus’.
Verder lezen
- J.H. Blok, ‘Oude en nieuwe burgers’, in Lampas 36 (2003), 5-26
- Ryan K Balot, Greek political thought (Oxford 2006)
- S. D Collins, Aristotle and the rediscovery of citizenship (Cambridge 2006)