Je leest:

Jongeren spreken geen dialect, maar gebruiken ‘vette dialectwoorden’

Jongeren spreken geen dialect, maar gebruiken ‘vette dialectwoorden’

Auteur: | 23 november 2009

Jos Swanenberg (1968) is sinds februari bijzonder hoogleraar Diversiteit in taal en cultuur in Brabant aan de Universiteit van Tilburg. De totstandkoming van die leerstoel heeft alles te maken met de toenemende belangstelling voor dialecten of taalvariëteiten in het algemeen, aldus Swanenberg. Op 20 november hield hij zijn intreerede.

‘Als je een jongere in Tilburg vraagt of hij nog dialect spreekt, zal hij in negen van de tien gevallen met ‘nee’ antwoorden. Om vervolgens een variant van het Nederlands te laten horen, die doorspekt is met Tilburgse woorden als zat (‘genoeg) of bekant (‘bijna’).’

‘Jongeren spreken misschien geen dialect meer’, zegt Swanenberg, ‘maar het is zeker ook geen Nederlands. Hoewel het dicht tegen het Nederlands aan zit, dat wel. Maar door allerlei facetten in hun taal hoor je dat deze jongeren uit Tilburg komen. Behalve in woordjes kan dit tot uiting komen in heel onbewuste domeinen van de taal, zoals in de zinsbouw. In Tilburg wordt bijvoorbeeld het woordje ‘zich’ vaak weggelaten. Je kunt zeggen: Hij schaamt z’n eigen of Hij heeft z’n boek niet bij. Dit soort kenmerken zijn terug te voeren op het dialect.’

Tussenvariëteit

Wat spreken deze jongeren dan wel? ‘Het is ingewikkeld om hier een term voor te bedenken’, legt Swanenberg uit. ‘Voor varianten die tussen het dialect en het Nederlands inzitten, spreekt men wel van ‘regiolect’. Dat is in feite een dialect dat niet meer verschilt van dorp tot dorp. Je spreekt dan bijvoorbeeld van Midden-Brabants. Maar wat deze jongeren spreken zit eigenlijk in tussen het Nederlands en het regiolect, het is een zogenaamde tussenvariëteit. Daarin bestaan dan weer allerlei gradaties: soms klinkt het meer als Nederlands met een accent, een andere keer meer als een regiolect. Dat heeft alles te maken met de situatie. Nederlands met een accent spreekt de jongere bijvoorbeeld met zijn docent op school; een regiolect spreekt hij in het café met zijn vrienden.’ Juist deze hedendaagse manier van spreken zal de hoogleraar de komende jaren gaan onderzoeken.

Glokalisering

Blijkbaar hebben ook jonge generaties taalgebruikers nog steeds de behoefte om te laten horen waar ze vandaan komen. Swanenberg spreekt in dit geval van ‘glokalisering’: het fenomeen dat mensen meer aandacht krijgen voor hun eigen omgeving in een periode van globalisering. Swanenberg: ‘Dat zie je bijvoorbeeld aan het stamboomonderzoek dat sinds de jaren ’70 enorm populair is geworden. Maar ook is er veel meer belangstelling voor taal uit de eigen omgeving. Dat zie je terug in diverse culturele uitingen, of het groot aantal dialectwoordenboeken dat verschijnt. Overigens staat die belangstelling voor dialecten helemaal los van het dialectgebruik. In het ene geval gaat het om passieve dialectkennis, in het andere geval om actieve kennis. Het blijft een feit dat dialecten verdwijnen.’

Jos Swanenberg hield op 20 november zijn oratie als hoogleraar Diversiteit in taal en cultuur in Brabant. Naast hoogleraar is hij streektaalfunctionaris van Noord-Brabant.

Lage status

Is het zorgwekkend dat de dialecten verdwijnen? Daarop heeft Swanenberg eigenlijk twee verschillende antwoorden. Als wetenschapper vindt hij het niet zo erg: hij is dan vooral benieuwd hoe we wél gaan praten. Maar als streektaalfunctionaris – want dat is Swanenberg ook – vindt hij het wel erg. Als streektaalfunctionaris moet je immers het behoud van de dialecten stimuleren, legt hij uit: ‘Hoewel het onmogelijk is om dialectverlies tegen te gaan, kun je toch proberen zoveel mogelijk aandacht te vragen voor het dialect.’ Want ook al is er veel belangstelling voor het dialect, het heeft ook in Brabant nog steeds een lagere status dan het Nederlands. Als streektaalfunctionaris, maar ook als hoogleraar, wil hij de waarde van het dialect blijven benadrukken. ‘Want’, zegt Swanenberg: ‘ik kan mezelf niet in stukken hakken.’

Vette dialectwoorden

Denkt Swanenberg eigenlijk dat we straks allemaal Standaardnederlands spreken? ‘Juist niet. Dat is het boeiende van het verhaal. De algemene opinie is dat de dialecten binnen 20 à 30 jaar verdwenen zijn. Nu is dat natuurlijk niet voor elk dialect hetzelfde. Het Hollands en het Utrechts zullen misschien iets eerder verdwijnen; het Limburgs zal wat langer standhouden. Maar de regionale variatie blijft. En niet alleen op een onbewust niveau. Mensen zullen deze regionale kenmerken ook heel bewust in blijven zetten om te laten horen waar ze vandaan komen.’ Dat ziet Swanenberg nu ook gebeuren in de taal van Brabantse jongeren. ‘Die gebruiken bepaalde dialectwoorden om hun identiteit te markeren. En het gekke is dat dat niet altijd Brabantse woorden zijn, maar soms ook Limburgse leenwoorden. Want dat zijn voor veel jongeren ‘vette dialectwoorden’…’

Lees meer over dialecten op Kennislink:

Europa verbetert imago streektalen Nederlandse dialectatlassen uniek in Europa Steeds minder Nederlanders spreken dialect Jongerentaal: Kennislinkdossier Streektaal in kaart: Kennislinkdossier De zin van het dialect

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 23 november 2009
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.