
Testosteron heeft voor veel mensen een slechte naam. Mannen die veel van dit geslachtshormoon aanmaken, hebben de naam hanige macho’s te zijn, en agressief bovendien. Sommige mensen brengen het zelfs in verband met de meest duistere kanten van de menselijke soort: moord, verkrachting, oorlog. Toen Hillary Clinton het tegen Obama opnam als presidentskandidaat voor de Democraten, merkte een politieagente op: “Een vrouw als opperbevelhebber lijkt me geen probleem. Helemaal niet. Een tegenwicht voor alle testosteron. Ik weet uit ervaring dat het positieve effecten heeft.”

Maar is dat slechte imago wel terecht? Volgens Christoph Eiseneggers team van psychologen en economen niet. Mensen die veronderstellen dat testosteron de oorzaak is van al deze ellende, bevinden zich op glad ijs. Er was tot vandaag namelijk nauwelijks wetenschappelijk bewijs voor zo’n verband, zo schrijver de onderzoekers – en sinds ze vandaag in Nature de resultaten van hun experiment publiceerden, is er zelfs bewijs voor het tegendeel.
Het sleutelwoord is status
Hoe zit dat? Eisenegger en co leggen het zo uit. Bij dieren is het inderdaad zo, dat de exemplaren met het meeste testosteron ook het agressiefst zijn. In een aanval van ‘volkswijsheid’ vertalen we die observatie naar mensen. Zien we bijvoorbeeld dat een beursmakelaar met veel testosteron in zijn bloed meer winst maakt, dan schrijven we dat toe aan agressiever handelen. Ontdekken we dat gevangenen met veel testosteron in hun lijf vaker betrokken zijn bij opstootjes en relletjes, dan zeggen we: kijk, testosteron maakt gewelddadig. Maar het team van Eisenegger vond aanwijzingen dat dit niet klopt. Bij mensen is het effect van testosteron op ons gedrag wat ingewikkelder.

Volgens deze wetenschappers draait het allemaal om status. In plaats van dat we agressief worden, zet testosteron ons ertoe aan om meer status voor onszelf te regelen. We gaan ons dus opstellen op een manier, die ons hoger in de pikorde brengt. In een gevangenis of op de beurs is agressiviteit of zelfs geweld misschien wel de beste wijze om dit voor elkaar te krijgen, wat verklaart waarom er onder de gevangenen met veel testosteron meer relschoppers zaten. Omdat mannen veel meer testosteron in hun lijf hebben, is dit effect bij hen het sterkst. Maar vergis je niet in de dames. De ‘vrouwenversie’ van testosteron – oestrogeen – heeft exact hetzelfde effect bij vrouwen: ze gaan op zoek naar dominantie en status.
Onderhandelen met een tientje

Waarom is dat nou zo interessant, dat onderscheid tussen testosteron als oorzaak van asociaal gedrag en testosteron als drijveer achter het najagen van status? Dat zit hem bijvoorbeeld in de praktische gevolgen. Want stel nou, zegt het team van Eisenegger, dat je status kunt verwerven door je juist sociaal op te stellen? Dan doet testosteron ineens iets heel anders van wat we eerder dachten: in plaats van dat het je agressiever maakt, zorgt het ervoor dat je beter samenwerkt. Testosteron maakt een aardiger mens van je, en dat zou het slechte imago van dit hormoon helemaal op kop zetten.
Om de daad bij het woord te voegen ontwierpen Eisenegger en collega’s een experiment waarbij ze hun proefkonijnen precies in die situatie brachten. Ze nodigden 121 vrouwelijke studenten uit om een onderhandelingsspel te spelen. Dit spel gaat zo. Speler A (Layla) krijgt de opdracht om tien euro te verdelen tussen haarzelf en speler B (Vera). Vera heeft hier niets over te zeggen. Zij krijgt alleen de keuze: zal ze het aanbod van Layla accepteren of verwerpen? Als ze accepteert, gaan beide spelers met hun deel van het geld naar huis. Als ze verwerpt, vertrekken ze beiden met lege handen.

Puur rationeel gezien zou je verwachten dat Vera altijd het geld accepteert. Zelfs als Layla haar maar één euro gunt, gaat ze toch met geld naar huis, terwijl ze niets krijgt als ze de deal weigert. Maar zo gaat het in de praktijk niet. Als Vera het aanbod van Layla niet fair vindt, zal ze uit boosheid nee zeggen. De grens ligt voor de meeste mensen zo rond de vier euro: dat is nog nét acceptabel. Een aanbod van drie euro is altijd oneerlijk, en wordt geweigerd.
Zo’n weigering is natuurlijk niet alleen financieel vervelend, maar ook een verlies aan sociale status voor Layla. En dat, schrijven Eisenegger en co, maakt dit spel zo geschikt voor het onderzoeken van de invloed van testosteron op status en agressief onderhandelen. Als testosteron inderdaad zorgt voor een asociaal gedrag, dan zal het Layla aanzetten tot een lager bod. Maar zet testosteron daarentegen aan tot het zoeken van meer status, zo redeneren de onderzoekers, dan zal Layla onder invloed van dit hormoon juist hoger bieden.
Hormoon of vooroordeel?

Om dit te kunnen onderzoeken, injecteerden Eiseneggers team de ene helft van de studentes met testosteron, en de andere helft met een placebo. Het experiment was dubbelblind, dus niemand wist wie van de studenten zojuist een portie hormoon had gehad. Toch vroegen de wetenschappers aan de studentes of ze dachten dat ze in de placebogroep of juist in de hormoongroep zaten. De studentes bleken dit niet goed in te kunnen schatten – ze hadden net zo goed kunnen gokken als naar hun lichaam luisteren. Dat was goed nieuws voor de wetenschappers. Want op die manier konden ze namelijk niet alleen het effect van de testosteron meten, maar ook het effect van de vooroordelen die de studentes hadden over testosteron. Zou het uitmaken of de studenten dáchten dat ze onder invloed van testosteron stonden?
De resultaten waren opzienbarend, omdat ze recht indruisen tegen wat we eerder dachten. De groep studentes die echt een testosteroninjectie hadden gehad, bleken het onderhandelingsspel inderdaad veel socialer te spelen dan de placebogroep. Nu zou je kunnen denken dat dit komt omdat testosteron de spelers gewoon vriendelijker had gemaakt – alsof testosteron nu het omgekeerde effect op gedrag had en de deelnemers juist sociaal had gemaakt. Maar dat was niet het geval, ontdekten de onderzoekers. Ze hadden namelijk een deel van de ontvangers (de ’Vera’s) ook testosteron gegeven. En zij bleken daar helemaal niet extra aardig of altruistisch van te worden: als ze een onredelijk laag bod kregen, verwierpen ze dat zonder blikken of blozen. Het ging echt om de status die de aanbieders (de ‘Layla’s’) konden winnen door een eerlijk bedrag te bieden. De wetenschappers hadden al die tijd gelijk gehad.

En toen het team van Eisenegger de resultaten nog eens analyseerde, kregen ze weer gelijk. Deze keer keken ze naar het verschil tussen de groep studenten die dácht onder invloed te zijn van testosteron en de groep die dacht een placebo te hebben gehad. Nu zagen de onderzoekers duidelijk het effect van onze vooroordelen over testosteron optreden. De vrouwen in de denk-dat-ik-testosteron-kreeg-groep hadden zich tijdens het spel veel asocialer opgesteld. Ze hadden zich, zonder het te weten, laten beïnvloeden door hun eigen vooroordeel over testosteron. Omdat ze dáchten dat testosteron agressief maakt (dit toetsten de onderzoekers later met een vragenlijst), en ze bovendien dáchten dat ze nu onder invloed van dit hormoon waren, gedroegen ze zich – waarschijnlijk onbewust – hard en oneerlijk.

Geen excuus

Het idee dat puur de aanwezigheid van testosteron zorgt voor meer agressie bestaat dus echt alleen in ons hoofd. En in het onderzoek van Eisenegger en zijn collega’s was de invloed van dit vooroordeel zelfs groter dan het effect van een echte injectie met het daadwerkelijke hormoon. Macho’s hebben dus geen hormonaal excuus meer om zich asociaal te gedragen, feministes hebben geen reden meer om testosteron (en daarmee mannen) de schuld te geven van oorlog en geweld, en testosteron kan zijn imago oppoetsen van agressie- naar statushormoon.
Christoph Eisenegger en zijn collega’s publiceerden hun resultaten op 8 december 2009 in het vakblad Nature onder de titel ‘Prejudice and truth about the effect of testosterone on human bargaining behavior’.