De psychologe, die op 10 april aan de Universiteit van Utrecht promoveerde, onderzocht via huisbezoeken aan 87 tweeoudergezinnen in Nederland hoe de verhoudingen binnen een gezin veranderen door de komst van een tweede kind. Peuters zijn al voor de geboorte van een broer of zus in staat jaloers gedrag te vertonen wanneer ze genegeerd worden door hun ouders.

Uit onderzoek van Szabó blijkt nu dat deze jaloezie sterker is wanneer de aandacht van één of beide ouders wordt opgeëist door een pop, dan wanneer de ouders door non-sociale objecten afgeleid worden, zoals bij het lezen van een boek.
‘Strategieën’ die de geobserveerde kinderen gebruikten om de aandacht van de ouders terug te winnen, waren onder meer afleiden, troost zoeken, woede en slaan. Opmerkelijk was dat moeders meer jaloers gedrag opriepen bij het kind dan vaders.
“Wellicht komt dit omdat moeders dagelijks veel tijd doorbrengen met het kind,” verklaart Szabó. “Dat maakt dat kinderen eerder verwachten door hun moeder dan hun vader getroost te worden en dus sterker reageren als die aandacht uitblijft.” De onderzoekster ontdekte tevens dat de mate van jaloezie tegenover de pop voorspellend is voor de latere jaloezie die het kind vertoont naar een pasgeboren broertje of zusje van één maand oud.
Minder jaloezie
Bij een huisbezoek een jaar later waren de eerstgeboren kinderen minder jaloers op hun broertje of zusje dan het jaar ervoor. Mogelijk is dat het geval omdat het kind tegen die tijd beter heeft geleerd emoties te reguleren. Dit effect van afnemende jaloezie werd versterkt wanneer ouders aangaven een goed huwelijk te hebben en een goede band met hun kind. Volgens Szabó is het belangrijk om te ontrafelen welke factoren bijdragen aan de band tussen broertjes en zusjes. Deze vroege interacties zijn namelijk bepalend voor latere relaties die het kind aangaat.
In totaal brachten de onderzoekers aan elk gezin dat deelnam drie huisbezoeken in twee jaar tijd. De 87 gezinnen hadden bij het eerste huisbezoek een kind in de peuterleeftijd en verwachtten een tweede kind. De onderzoekers organiseerden per bezoek speelsessies van twee uur, waarbij de moeder en de vader zowel afzonderlijk als gezamenlijk met het kind speelden of het kind even negeerden. Naast de focus op jaloezie, ging Szabó in haar onderzoek na hoe ouders onderling samenwerken. Hieruit bleek dat hoe meer het tweede kind huilt en hoe moeilijker het te troosten is, hoe minder ouders in de opvoeding als een team functioneren, ook naar het eerste kind toe.
Ook ging Szabó na hoe de zorg van de ene ouder verandert als gevolg van de aanwezigheid van de andere ouder. Ze stelde vast dat vaders zich meer terugtrokken als de moeder al aandacht schonk aan het kind, terwijl dit andersom niet het geval was. Op het moment dat de moeder wegviel, nam de vader echter wel weer de volledige zorg en aandacht voor het kind op zich.