Je leest:

Ik zal behagen

Ik zal behagen

Auteur: | 13 juni 2003

Een placebo is voor de moderne geneeskunde een zoethoudertje. Er zijn ook echte middelen, er zijn ook behandelingen met een bewezen effect, en die genieten de voorkeur van de hedendaagse arts. Het bewijs dat behandelingen effect hebben, wordt dan weer geleverd door vergelijking met een placebo.

Het valt niet te bewijzen, maar we mogen aannemen dat de geneeskunde zo oud is als de mensheid. En het lijkt waarschijnlijk dat het placebo-effect van het begin af aan daarbij een grote rol gespeeld heeft. Een placebo (Latijn voor ‘ik zal behagen’) is een middel dat niet de werking heeft die eraan wordt toegeschreven maar waar de patiënt toch beter van wordt.

Omdat de patiënt vertrouwen heeft in de dokter die hem volzet met bloedzuigers. Omdat hij zeker weet dat koemest heilzaam zal werken op zijn ontstoken oog. Omdat hij gelooft dat de vrouw die haar handen op zijn hoofd legt bovennatuurlijke krachten heeft. In de tweede eeuw na Christus wist de Griekse arts Galenus al: “Hij in wie de mensen het meest vertrouwen hebben, geneest het beste.”

Het placebo-effect heeft altijd bestaan en het zal altijd een rol blijven spelen bij ziek zijn en genezen. Er was een tijd, het grootste deel van de geschiedenis, dat de werking van de meeste medicijnen en behandelingen op het placebo-effect berustten. Sommige schrijvers over dit onderwerp beweren zelfs dat de geschiedenis van het medisch bedrijf tot het eind van de negentiende eeuw samenvalt met de geschiedenis van het placebo-effect. Over de oorzaken van ziekte was immers vrijwel niets bekend en effectieve medicijnen – meestal geneeskrachtige planten – en behandelingen berustten dus op louter toeval. Toch valt daar ook wat op af te dingen. Ook in de moderne geneeskunde zijn niet alle gebruikelijke behandelingen en medicijnen gebaseerd op begrip van de ziekte. En het placebo-effect treedt ook op bij moderne geneesmiddelen. Zo hebben antibiotica soms al effect vóór dat farmacologisch mogelijk is.

Om de effectiviteit van geneesmiddelen vast te stellen worden tegenwoordig klinische trials gedaan. En daarmee komen we op het hedendaagse gebruik van placebo’s: middelen zonder werkzame bestanddelen die ter vergelijking worden ingezet bij het klinisch onderzoek naar geneesmiddelen en behandelwijzen. De eerste onderzoeker die een dubbelblinde placebogecontroleerde studie opzette, in 1908, was de Amerikaan W.H.R. Rivers. Het ging om het effect van alcohol en medicijnen op vermoeidheid. Rivers deed zelf mee. Het onderzoek was dubbelblind opgezet, dat wil zeggen dat noch de onderzoeker, noch de proefpersoon wist of een werkzaam middel of een placebo was toegediend. “De werking van suggestie kan nooit uitgesloten worden bij medische behandeling, of die nu expliciet bedoeld is om op de geest te werken of ogenschijnlijk zuiver lichamelijk gericht is”, wist Rivers, die het woord placebo overigens niet gebruikte.

Het onderzoek van Rivers was het begin van een steeds aanzwellende stroom placebogecontroleerde studies. Welke behandelingen daarmee ook getest werden, één ding leek steeds duidelijker: placebo’s hebben een duidelijke werking die getalsmatig vast te leggen is. Henry K. Beecher, een anesthesioloog in Harvard, schreef in 1955 een geruchtmakend artikel hierover: ‘The Powerful Placebo’. Beecher signaleerde sterke placebo-effecten bij de behandeling van wondpijn, angina pectoris, hoofdpijn en misselijkheid. Gemiddeld knapte 35 procent van de patiënten op als ze een placebo kregen. Lange tijd was de studie van Beecher toonaangevend, maar in 1997 deden Deense onderzoekers een meta-onderzoek: ze vergeleken 114 studies over een periode van vijftig jaar. Waar niet twee maar drie groepen patiënten werden vergeleken, met een werkzaam middel, een placebo en zonder medicatie, bleken de patiënten zonder pillen het even goed te doen als de placebogroep. Beecher zou over het hoofd gezien hebben dat veel ziekten een grillig verloop hebben en dat er dus tussen twee momentopnamen gemakkelijk iets ten goede kan veranderen.

Er is nog een reden waarom artsen moeite hebben met het placebo-effect. Als het bestaat, moet het een fysiologische basis hebben, redeneren ze. En die is nog niet gevonden, al lijkt de invloed van de gemoedstoestand op het immuunsysteem wel bewezen. Misschien werkt het ook als geconditioneerde reflex: de patiënt is vroeger eens beter geworden toen hij een bepaald onderzoek had ondergaan of toen hij pillen meekreeg van de dokter. Daarom, of mede daarom, reageert hij nu ook goed op dezelfde handelingen. Het placebo-effect is op die manier nog het best te verklaren. Wat het onderliggend mechanisme ook is, de rol van placebo’s is niet uitgespeeld. Behandelingen en middelen die volgens de reguliere geneeskunde niet werkzaam zijn, zoals homeopathische verdunningen, macrobiotische voeding en acupunctuur, vinden ruim aftrek. Mensen hebben er blijkbaar baat bij. En iedereen die wel eens in Frankrijk met een hardnekkige hoest naar de dokter is gegaan, begrijpt dat die vijf middelen die hij meekrijgt, niet allemaal strikt nodig zijn. In Nederland was het advies waarschijnlijk geweest: zie het nog even aan. Maar van die vijf soorten pillen voel je je wel een stuk lekkerder.

Dit artikel is een publicatie van Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC).
© Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 13 juni 2003
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.