‘Wat doe jij?’ is een veelgestelde vraag bij een eerste kennismaking. Die vraag wordt waarschijnlijk eerder beantwoord met ‘ik ben advocaat’ dan met ‘ik ben vader van twee kinderen’. Het belang van wat je doet wordt veelal gekoppeld aan een betaalde baan: je bent wat je doet. Zoals de filosoof en publicist Alain de Botton aangeeft: een baan geeft sociale status, een bron om gerespecteerd te worden door anderen. Dit geldt zeker in een meritocratiserende samenleving, waarin het principe geldt: we kunnen alles worden wat we willen, als we daarvoor ons best doen.
Meritocratie
In de jaren vijftig van de vorige eeuw introduceerde de Britse socioloog en politicus Michael Young de term ‘meritocratie’. Daarmee wordt een maatschappijmodel bedoeld waarin het succes van mensen niet wordt bepaald door kenmerken waarop mensen geen invloed hebben, zoals ras of afkomst, maar waar een combinatie van talent en inzet de maatschappelijke positie bepalen.

Iedereen krijgt dezelfde kansen en mogelijkheden op succes. Al schetste Young een ideaaltypisch beeld, het geloof in meritocratisering is in toenemende mate aanwijsbaar in vrijwel alle westerse samenlevingen.
Ook filosoof Tsjalling Swierstra en socioloog Evelien Tonkens zien dat in Nederland het idee dat ‘elk individu ongeacht rang of stand een gelijke kans hoort te krijgen om in wat voor competitie dan ook te winnen’, inmiddels wijdverspreid is.
Winnen wordt in onze samenleving gekoppeld aan het hebben van een betaalde baan. De Botton beweert dat een betaalde baan leidt tot meer status en een hogere maatschappelijke positie. Socioloog Richard Sennett benadrukt dan ook dat het een hele opgave is om je zelfrespect te bewaren als je niet economisch succesvol bent.
Werk bepaalt bovendien een groot deel van onze sociaal culturele omgeving, nergens brengt een mens in zijn leven meer tijd door. Het is de plaats waar over het algemeen de meeste sociale interactie plaatsvindt, en waar mensen zich onderdeel voelen van een gemeenschap. Maar als werk zo belangrijk is voor persoonlijk geluk en om gerespecteerd te worden, wat betekent het dan voor mensen als zij ongewild werkloos zijn?
Onrechtvaardige afstand
Uit vraaggesprekken en online contacten met werklozen komt naar voren dat mensen die werkzoekend zijn het gevoel kunnen hebben dat zij moeten opboksen tegen een negatief beeld dat de buitenwereld van hen heeft.

Werklozen hebben het idee dat zij als verliezers buiten de samenleving worden geplaatst. Ze ervaren niet alleen een toenemende afstand tot de arbeidsmarkt, maar ook tot de sociale gemeenschap en de samenleving als geheel.
Deze positie wordt als zeer onrechtvaardig gezien. Zij zien zichzelf niet als self-made verliezers (conform het idee van een meritocratische samenleving), maar ervaren juist weinig invloed te hebben op hun situatie. Ondanks de benodigde diploma’s en werkervaring lukt het hen namelijk niet om een baan te vinden.
Het gevoel van ‘er niet meer bij horen’ leidt ertoe dat werklozen zich miskend voelen. Een man reflecteert op zijn situatie: “Ik was wat ik deed en nu ik me vooral bezighoud met het zoeken naar wat te doen, ben ik wat ik vind: ik vind niets. Wat triest! Nog maar een peuk, dan ben ik tenminste nog een roker.” Uit dit citaat wordt pijnlijk duidelijk hoe belangrijk werk is voor iemands identiteit en voor zijn of haar behoud van zelfrespect.

Betaald werk zaligmakend?
Werk is een belangrijke bron voor erkenning en zelfrespect. Het verlies van een baan en de daarmee gepaard gaande daling op de maatschappelijke ladder is dan ook negatief voor het zelfbeeld en zelfrespect van mensen. Maar is werk de enige manier om je verdienstelijk te maken voor de samenleving?
De zorg voor kinderen of het doen van vrijwilligerswerk worden ook belangrijk gevonden. Een werkloze legt uit dat vrijwilligerswerk voor hem een alternatieve bron van zelfrespect is: “Ik heb nu weer het gevoel dat ik ertoe doe, dat mijn leven meer is dan huisman zijn.”
Maar ondanks dat werklozen vinden dat zij door ouderschap en vrijwilligerswerk een zinvolle bijdrage leveren aan de samenleving, zijn deze activiteiten ondergeschikt aan een ‘echte baan’ en ervaren zij dit niet als een volwaardige bron van zelfrespect. Een hoger opgeleide vrouw die na haar bevalling een tijd huismoeder was zegt hierover: “Ik heb van bijna iedereen het gevoel gekregen dat ze vonden dat ik weer aan het werk moest. Ze hadden geen hard oordeel, maar ik merkte wel dat ze vonden dat dit maar beter een tijdelijke situatie moest blijven.”
Diploma’s
Wat veel werklozen frustreert, is dat zij vaak beschikken over benodigd startkapitaal als diploma’s en ervaring om aan de slag te kunnen gaan, maar toch de status van werkloze hebben. Zo dacht Pieter met twee universitaire diploma’s en werkervaring het recept voor succes in huis te hebben om een baan te vinden. Maar, al zijn er banen en al heb je de papieren: dat geeft geen garantie, ontdekte hij. “Ik heb meer dan 190 sollicitatiebrieven geschreven, maar niemand gunt mij een kans”, geeft een andere respondent te kennen.

Op de vraag waarom ze dan niet worden aangenomen tasten ze in het duister. Er bestaat veel verwarring over waar werkgevers dan precies naar op zoek zijn; werkgevers geven vaak geen precieze reden voor afwijzing, is het idee. Een onvoldoende aansluitend profiel is een bekende en zeer flexibele reden voor afwijzing. Een man spreekt hier cynisch over: “Ik verwacht binnenkort een afwijzing omdat mijn naam te lang is voor de corporate standaard visitekaartjes.”
Het gevoel van miskenning wordt vergroot omdat – naar eigen zeggen – de buitenwereld vaak twijfelt aan hun inzet. Dit leidt soms tot boosheid. Een man zegt uit onvrede hierover dat hij ‘het gevoel’ heeft dat hij zich ‘continu’ moet ‘verantwoorden’. Hij vervolgt: “Ik moet steeds uitleg geven over hoe het werkelijk is – en hoe niet. Het lijkt wel of de hele wereld gebrainwasht is door de gedachte dat er altijd wel werk is voor wie echt wil.”
Werklozen zijn het erover eens dat het vinden van een baan in de huidige economische situatie niet vanzelfsprekend is. Toch heeft de vermeende veroordelende blik van de buitenwereld de overhand. Deze klem waarin zij zich daardoor bevinden leidt tot frustratie en gevoelens van onmacht. Ze hebben sterk het gevoel dat zij ‘er niet bij horen’.

Sociale gevolgen
Als gevolg van de werkloosheid verandert de verhouding van werklozen tot anderen. Dit leidt tot gevoelens van uitsluiting, ‘er niet meer bij horen’ en soms zelfs tot sociale isolatie. “Wat moet ik iemand vertellen na een week thuis zitten en tien brieven geschreven te hebben? Zelfs mijn online vrienden drijven weg. Ik heb niks boeiends meer te vertellen, gesprekken vallen dood”, verzucht iemand.

Ruimere blik
Het is, kortom, niet altijd even gemakkelijk om werkloos te zijn in een maatschappij waar meritocratische inzichten de boventoon voeren. De sociale afkeuring en isolatie die werklozen als gevolg hiervan soms ondervinden, is bovendien niet alleen slecht voor de werkloze, maar ook voor de samenleving als geheel. In tegenstelling tot wat sommige mensen wellicht veronderstellen vergroten negatieve reacties de motivatie van de werkloze om een baan te vinden namelijk niet.
Verder lijkt een ruimere maatschappelijke waardering van nuttige bijdragen door werklozen aan de samenleving anders dan werk noodzakelijk. Al is het maar om uitspraken als ‘Ik heb kinderen, maar anders hoefde het voor mij niet meer’ te voorkomen.
Judith Elshout is als socioloog en promovenda verbonden aan het Amsterdam Institute for Social Science Research. Ze onderzoekt bronnen van zelfrespect in een meritocratiserende samenleving.
Linda Prast is socioloog en communicatiewetenschapper. Zij is werkzaam bij een grote financiële dienstverlener, onder meer op het gebied van sociale media en communicatie.
Bronnen:
- Botton, A. de (2008), Statusangst. Amsterdam: Olympus.
- Sennet, R. (2003) Respect in a World of Inequality. New York: Norton
- Swierstra, T. & Tonkens, E. (2008) De beste de baas? Prestatie, respect en solidariteit in een meritocratie. Amsterdam: Amsterdam University Press
- Swierstra, T. & Tonkens, E. (2006) ‘Meritocratie en de erosie van zelfrespect’, Krisis, 3: 3-23
- Young, M. (1958) The Rise of the Meritocracy, 1870-2033: An essay on education and equality. London: Thames and Hudson