Het Nederlands kent nauwelijks ideofonen. “In woorden die met gl- beginnen, zoals glanzen, glimmen, glinsteren, gloeien zit iets van een overeenkomstige visuele ervaring”, weet Dingemanse. “Maar dat zijn slechts een handvol woorden, en ze vormen geen aparte woordklasse.” Onomatopeeën (woorden als boem en plons) komen er dichter bij: Dingemanse ziet ze als een subcategorie ideofonen, die alleen over geluid gaat.

Talen met veel ideofonen, zoals het Siwu, beperken zich niet tot die categorie. In die taal kun je in woorden veel meer uitdrukken. Bijvoorbeeld hoe stevig en tegelijkertijd verend de zitting van zijn bureaustoel is, doet de onderzoeker voor ( fwé-fwé-fwé). Of hoe harig het hoogpolig tapijt ( wurufuuuu; lees “oe” voor “u”). Andere voorbeelden van ideofonen uit het Siwu zijn kpatàà! (‘plotselinge verschijning’); sinisinisini (‘dicht opeen geweven’); pumbuluuuu (‘dikke ronde buik’); en saaa (‘fris gevoel in de mond’). Deze woorden vormen in het Siwu een aparte woordklasse, herkenbaar aan hun opvallende vormen.
Demonstreren
Dingemanse onderzocht voor zijn proefschrift zo’n 500 ideofonen in het Siwu. Hij deed dat onder andere door mensen te filmen in alledaagse gesprekssituaties, zonder te vertellen waarnaar hij specifiek op zoek was. Alleen op die manier kon hij er achter komen hoe ideofonen worden gebruikt in spontane spraak. Dingemanse constateerde dat ze lang niet alleen ‘dramatisch’ gebruikt worden, om verhalen levendig te maken, zoals wel verondersteld werd. Ideofonen bleken in het Siwu ook heel geschikt om tussen de regels door duidelijk te maken dat iemand meer recht van spreken heeft dan de ander. “Met ideofonen kun je demonstreren: ik weet niet een beetje maar heel precies hoe dit of dat eruit ziet of voelt of ruikt. Ik heb dat namelijk ervaren, en dus weet ik er meer van dan jij.”

Etnocentrisch
Ideofonen komen over de hele wereld voor, vooral in niet-westerse talen. In Zuid-Oost Azië, Japan, Korea, vrijwel heel Afrika, de inheemse talen van Noord- en Zuid-Amerika, maar ook in het Turks en Baskisch zijn ze een bekend fenomeen. Toch heeft de taalwetenschap er lang weinig aandacht voor gehad. Ten onrechte, vindt Dingemanse, want taalwetenschappers horen natuurlijk alle taal, in alle diversiteit, te willen leren kennen en begrijpen. “Taalkundige fenomenen die je als westerling niet herkent buiten beschouwing laten, daar zit iets etnocentrisch in. Op die manier leren we niet hoeveel méér taal kan zijn en doen.”
Dingemanses proefschrift wordt vergezeld van een website waar videoclips en geluidsfragmenten afgespeeld kunnen worden (zie met name hoofdstuk 6). Mark Dingemanse (Middelburg, 1983) studeerde Afrikaanse taalkunde aan de Universiteit Leiden. Zijn promotieonderzoek, waarvoor hij tien maanden veldwerk deed in Ghana, is begeleid vanuit het Centre for Language Studies van de Radboud Universiteit en de Language & Cognition Group van het Max Planck Instituut in Nijmegen. Momenteel is Dingemanse werkzaam als onderzoeker bij het Max Planck Instituut.
Zie ook:
- Het Sheko: van gesproken naar geschreven taal (Een taal met ideofonen in Ethiopië)