In het dagelijks spraakgebruik bedoelen we met ‘huisdier’ gewoon dieren die dicht bij ons in huis leven. Ook gekooide wilde dieren zoals een slang of een uit de Sahara meegebrachte woestijnvos vallen eronder. Biologen hanteren echter een andere definitie: zij omschrijven er dieren en hun afstammelingen mee die de mens uit het wild weghaalde, die zich onder zijn toezicht voortplanten, en waarvan hij bovendien iets verwacht, al is het maar aaibaarheid.

Het gaat er hierbij niet om of de dieren tam zijn of niet. Men denke aan een op hol geslagen kudde runderen in een klassieke western; die zijn niet tam, maar ze hebben wel een essentieel kenmerk van huisdieren in de biologische opvatting, en dat is de geregelde voortplanting onder menselijke supervisie. De Aziatische olifant die als lastdier gebruikt wordt, noemen biologen daarom geen huisdier. Voortplanting en groei van olifanten zijn namelijk omslachtige processen en men vangt liever jonge olifanten om ze af te richten voor de arbeid dan zich van de teelt afhankelijk te maken.
Een groep huisdieren kan er heel verscheiden uitzien. Een chihuahua is petieterig, een sint-bernard enorm. Toch stammen ze beide af van dezelfde wilde vooroudersoort, de wolf. Shetlanders, warmbloedige rijpaarden en Nederlands/Belgische trekpaarden hebben alle het wilde paard als stamouder. De opmerkelijke verschillen in weefsels, organen, lichaamsbouw, kleur, pluimage, haren en vacht, gedrag enzovoort tussen huisdieren en hun stamouders hangen af van hoe lang geleden de huisdierwording begon, en hoe intensief de mens zich bemoeide met de voortplanting van de betrokken diersoort.

Oerhonden leken wellicht op kleine siberische husky’s.
De hond
Het oudste huisdier dat archeologen hebben gevonden is de hond. Tot voor kort nam men aan dat dit huisdier in Eurazië ontstond op het eind van de oude steentijd, zo’n 14 000 jaar geleden. Recent onderzoek stelt echter dat de hond al 18 000 jaar eerder verscheen. Het is omstreden hoe en waarom de wolf tot hond werd gemaakt. Vanwege de hulp bij de jacht, omdat men een waakhond wilde, een levende deken voor de koude nachten of zomaar een gezelschapsdier? Volgens de nieuwste inzichten dienden de eerste honden misschien als pakdieren.
De oorzaak van deze verschillen is de verandering van de teeltkeuze door de domesticatie. Levende wezens wijken van elkaar af door verschillen in hun erfelijkheidsdragers of genen. Sommige leven door die verschillen langer, hebben meer succes bij de voortplanting en gaan minder fortuinlijke broers en zusters verdringen, zodat de genen van de laatste verdwijnen. In de natuur verloopt dit proces langs de lijnen die Charles Darwin (1809-1882) in zijn evolutieleer uiteen heeft gezet. Bij huisdieren, dieren in gevangenschap die zich onder menselijke supervisie voortplanten, verloopt dit proces anders.

Zo planten stressgevoelige dieren zich in gevangenschap minder goed voort. De mens neemt de jongen onder zijn hoede en beschermt minder gezonde of krachtige dieren, die in de natuur eerder gevaar lopen en minder snel nakomelingen krijgen. Dieren die in het wild niet naar elkaar omkijken, paren in gevangenschap noodgedwongen wel. Ook kruisen hun cipiers bepaalde dieren met elkaar, bijvoorbeeld om een varken te maken met kortere poten en een bredere romp: dan levert het dier naar verhouding meer koteletten op. Darwin kende het mechanisme van de kunstmatige teeltkeuze en gebruikte het als model voor zijn ‘natuurlijke selectie’, de motor van de evolutie. Hij nam aan dat de de natuur als het ware doet wat tijdens domesticatie gebeurt.
Geit, schaap, varken, rund
Zo’n 2,6 miljoen jaar geleden verschenen in Afrika wezens die men als mensen beschouwt en pakweg 200 000 jaar geleden ontstond op datzelfde continent de huidige mens, Homo sapiens. De vroege mensen leefden als jagers-verzamelaars tot ongeveer tienduizend jaar geleden. Daarna werden ze boer en herder. Gedomesticeerde planten zoals granen en huisdieren kregen geleidelijk een bijzondere rol in hun leven.
Voor ons deel van de Oude Wereld begon in het Nabije Oosten 9500 jaar geleden de domesticatie van drie zoogdieren die een belangrijke economische rol zouden gaan spelen: uit de wilde geit en de moeflon kwamen geit en schaap, uit het everzwijn het varken. 8000 jaar geleden volgde een vierde belangrijke soort: toen ontstond het huisrund uit het wilde rund, ook wel oeros genoemd, al is dat eigenlijk een onjuiste benaming. Een os is een gecastreerde stier. Men spreke liever van oerrund. Dat het rund pas laat een huisdier werd, is overigens begrijpelijk, want een oerrund was een kanjer van formaat.
Konijnen uit water
Het konijn is tegenwoordig een geliefd huisdier. Rond zijn domesticatie is een opmerkelijk verhaal te vertellen. Oorspronkelijk kwam het Europese konijn alleen voor op het Iberisch schiereiland. De Romeinen leerden het daar kennen. Het antieke keukenrecept op basis van pasgeboren konijntjes dook later weer op en werd door middeleeuwse monniken vlijtig overgeschreven. Hun belangstelling voor het recept hing samen met het voorschrift dat monniken tijdens de vastentijden alleen dierlijk voedsel mochten gebruiken dat uit water kwam.
Dit leidde vermoedelijk tot de gedomesticeerde karper, want men ging zich op het kweken van deze vis toeleggen, maar ook op het domesticeren van wilde konijnen. Die planten zich ondergronds voort, maar de monniken gingen konijnen houden onder strikt bovengronds toezicht. Zo konden ze over de begeerde pasgeboren konijntjes beschikken

Gedomesticeerde graangewassen, aardewerk om voedsel gemakkelijk te bewaren, blijvend vaste nederzettingen en het ontstaan van de genoemde vier huisdieren worden soms het neolithische pakket genoemd en het ontstaan van dit pakket noemt men dan weer de Neolithische Revolutie. Hoe en waarom deze ‘omwenteling’ plaatsvond, is onduidelijk.
Zelf gebruik ik graag het volgende scenario. Mensen in het Nabije Oosten gaan overschotten van wilde granen bewaren in eenvoudige silo’s. Vrouwen, kinderen en ouderen blijven bij de silo’s wonen en de bevolking neemt toe, al was het maar doordat vrouwen nu gemakkelijker voor meer kleine kinderen kunnen zorgen dan toen ze rondtrokken. Men begint wilde granen te planten, wat tot hun domesticatie leidt. Het wild verdwijnt rond de nederzettingen; hier gaan de mensen namelijk extra jagen onder andere om de velden te beschermen.
Men haalt elders wild om het onder toezicht te fokken. Het scenario onderstreept dat de neolithisatie een geleidelijk proces was, beginnend met een ‘uitvinding’ (de domesticatie) waarvan de gevolgen niet voorzien werden. Men kan voor andere gebieden dan het Nabije Oosten vergelijkbare scenario’s ontwerpen. De eerste huisdieren verspreidden zich en werden geadopteerd door allerlei menselijke groepen. De kennis die veehouders opdeden door het contact met hen hielp ongetwijfeld bij latere domesticaties. Zo ontstond waarschijnlijk de kip zo’n 5000 jaar terug in Zuidoost Azië uit het wilde hoen of bankivahoen. Omstreeks dezelfde tijd maakten Egyptenaren, even voor het begin van de tijd der farao’s, de wilde ezel tot last- en rijdier.
Verstrekkende gevolgen
Mensen die dieren domesticeerden, hadden uiteraard in eerste instantie slechts hun eigen voordeel voor ogen. Hun werk had echter verstrekkender gevolgen. In die zin heeft domesticatie gefunctioneerd als motor van de geschiedenis. Dit gold op den duur voor de hierboven genoemde eerste huisdieren
Het wilde paard kwam oorspronkelijk vooral voor in de droge graslanden van Eurazië. Op grond van vondsten in Kazachstan vermoeden archeozoölogen dat dit dier ongeveer 5 500 jaar gedomesticeerd is. Ze dienden eerst voor de slacht maar algauw als rijdier. Paarden speelden lang een bijzondere rol in rooftochten en oorlog. Denk alleen al aan de Aziatische ruitervolkeren die Europa geteisterd hebben, maar ook aan de ridders uit de Middeleeuwen. Tot diep in de 19de eeuw waren paarden en legers onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Een onvoorziene invloed had het dier ook in de Nieuwe Wereld. Huispaarden, door de Spanjaarden meegenomen, werden door de indianen van Noord-Amerika geadopteerd en veranderden grondig de levenswijze van vele stammen; in wezen zoals de auto onze manier van leven veranderde.
Andere huidieren die de moderne samenleving mede vorm hebben gegeven, waren de bruine rat en de gewone muis. Zij spelen een belangrijke rol als laboratoriumdier. We besluiten deze incomplete opsomming met twee insecten: de honingbij, onmisbaar voor de bevruchting van kweekgewassen, en de zijdeworm, de rups van de zijde- of moerbeivlinder. Deze werd gedomesticeerd in China, misschien al 5000 jaar geleden. Wanneer zo’n rups van de moerbei, haar voedselplant, tuimelt, moet de kweker haar wel eens zelf terug plaatsen op de plant
De wederzijdse afhankelijkheid van huisdier en mens impliceert niet dat alle huisdieren (in de biologische definitie) geliefd zijn. Veehouders stellen vooral belang in hun eigen dieren; vanaf de Neolitische Revolutie vervreemdden ze van de dieren in het wild. Dit proces van vervreemding gaat nog altijd door. Tegenwoordig vindt daarnaast een nieuw vervreemdingsproces plaats. Midas Dekker wees al in zijn boek Het edelgedierte (1982) op de tegenstelling tussen de huisdieren in de bio-industrie en onze vaak verwende gezelschapsdieren ‘miauw’ en ‘wafwaf’. We vervreemden van de huisdieren die uit ons zicht verdwijnen, zoals het slachtvee, maar we kunnen tegelijkertijd niet zonder ze.
Achilles Gautier is ereprofessor aan de Universiteit Gent, Onderzoekseenheid Paleontologie. Hij deed overwegend onderzoek van dierresten uit archeologische vindplaatsen (archeozoölogie) en vroege gedomesticeerde dieren. Hij publiceerde hierover onder andere De Gouden Kooi. Over het ontstaan van het huisdier, Hadewych, Antwerpen/Baarn, 1998.