Stel je voor dat je klasgenoot Anton een verhaal begint met de volgende zin:
(1) Gisteren moest ik huiswerk maken.
Wanneer Anton zijn verhaal nu vervolgt met ‘en het duurde de hele middag en avond voordat ik het af had’, dan weten we dat Anton zijn huiswerk gemaakt heeft. Anton zou echter na (1) ook het volgende kunnen zeggen: ‘maar ik heb het niet gedaan en ik ben lekker de stad in geweest’. In dit geval is het duidelijk dat Anton zijn huiswerk niet gemaakt heeft. Afhankelijk van de context waarin zin (1) gebruikt wordt heeft Anton zijn huiswerk dus wel of niet gemaakt. Zonder context zou je niet direct weten wat er in werkelijkheid gebeurd is.
Stel nu dat Anton zijn verhaal zou beginnen met zin (2):
(2) Gisteren heb ik huiswerk moeten maken.
Een passende vervolgzin zou hier zijn ‘en het heeft de hele middag en avond geduurd voordat ik het af had’. In dit geval is Anton weer braaf geweest en heeft hij netjes zijn huiswerk gemaakt. Wat deze keer echter niet past is het alternatieve vervolg ‘maar ik heb het niet gedaan en ik ben lekker de stad in geweest’. Verder gaan met deze laatste zin zou een tegenstrijdigheid opleveren in Antons verhaal. Zin (2) kan dus alleen maar betekenen dat Anton daadwerkelijk zijn huiswerk gemaakt heeft.
Afbeelding: Fabiën Bruine de Bruin
De oplettende lezer heeft natuurlijk al gezien dat het grote verschil tussen zin (1) en zin (2) zit in de grammaticale tijd van de zinnen. Zin (1) staat in de onvoltooid verleden tijd ( imperfectum) en zin (2) in de voltooid tegenwoordige tijd ( perfectum). Beide tijden worden gebruikt om een gebeurtenis te omschrijven die in het verleden heeft plaatsgevonden. Het belangrijkste verschil is dat het imperfectum een gebeurtenis beschrijft die voortduurt in het verleden: de afloop is nog onbekend. Het perfectum beschrijft daarentegen een gebeurtenis in het verleden die is afgerond: de afloop is bekend. Dit verschil tussen ‘voortduren’ en ‘aflopen’ wordt ook wel een verschil in tijdsaspect genoemd.
De werkwoordstijden in het Nederlands
De Nederlandse namen voor de verschillende werkwoordstijden leert iedereen op de lagere en middelbare school.
In dit artikel worden de Latijnse benamingen gebruikt naast de Nederlandse. Latinisten weten dat de functies van de tijden in het Nederlands en het Latijn echter niet exact met elkaar overeenkomen. Zo kan het perfectum in het Latijn in bepaalde contexten toch vertaald worden met een onvoltoid verleden tijdsvorm. Toch zijn de functies van de grammaticale tijden in beide talen grotendeels vergelijkbaar. Bovendien zijn de Latijnse termen korter!
Je zou denken dat dit verschil in tijdsaspect de reden is waarom Anton in zin (2) altijd zijn huiswerk heeft gemaakt en in zin (1) niet per se. Toch is aspect niet het enige dat meespeelt. Kijk maar eens naar de volgende versies van de twee voorbeeldzinnen waar het modale werkwoord moeten is weggelaten:
(3) Gisteren maakte ik huiswerk (4) Gisteren heb ik huiswerk gemaakt.
Zin (3) staat in het imperfectum en zin (4) in het perfectum. Wanneer we echter vervolgzinnen gaan bedenken, dan blijkt dat het voor beide zinnen alleen mogelijk is om verder te gaan met ‘en het heeft de hele middag en avond geduurd voordat ik het af had’. Een vervolg met ‘maar ik heb het niet gedaan en ik ben lekker de stad in geweest’ levert weer een tegenstrijdigheid op. Door het modale werkwoord moeten uit (1) en (2) te halen is er geen verschil meer tussen de twee verleden tijden in (3) en (4). In een overzichtje:
Tabel 1: Overzicht tijd en modaliteit
Blijkbaar speelt niet alleen de grammaticale tijd (en het bijbehorende aspect) een rol bij het bepalen of een gebeurtenis heeft plaatsgevonden of niet. De aan- of afwezigheid van een modaal werkwoord is ook belangrijk.
Modale werkwoorden
In het Nederlands vormen de werkwoorden kunnen, moeten, hoeven, zullen, willen en mogen de groep van modale hulpwerkwoorden. Deze werkwoorden worden door mensen vaak gebruikt om iets te zeggen over één van de volgende modaliteiten:
Noodzakelijkheid – “Jan moet om negen uur thuis zijn.” Waarschijnlijkheid – “De deurbel gaat, dat zal Jan wel zijn, hij zou er om negen uur zijn.” Mogelijkheid – “De deurbel gaat, dat kan best wel eens Jan zijn.” Wenselijkheid – “Als je het lief vraagt, dan wil Jan best om negen uur thuis zijn.”
Deze modaliteiten kunnen ook op andere talige manieren uitgedrukt worden. Bijvoorbeeld met een bijwoord: “Hee, de deurbel, misschien is Jan dat wel” ( waarschijnlijkheid). Of met een werkwoordelijke omschrijving: “De deurbel gaat, ik hoop dat Jan dat is” ( wenselijkheid).
Zou het Jan zijn, die om negen uur voor de deur staat?
De rol van moeten
Wat voor effect verschillende modale werkwoorden nu allemaal precies hebben op de betekenis van de zin, daar zijn de taalwetenschappers het lang niet over eens. Wat we wel kunnen observeren is dat er in het geval van moeten iets raars aan de hand is. Wanneer iemand zegt ‘het moet geregend hebben’, dan lijkt de spreker door het gebruik van moeten er erg zeker van te zijn dat het inderdaad geregend heeft. Maar het grappige is dat moeten hier juist onzekerheid toevoegt. Vergelijk ‘het moet vannacht geregend hebben’ maar eens met ‘het heeft vannacht geregend’. In het tweede geval wordt de vaststelling gemaakt dat het geregend heeft. Je kunt er niet om heen. In het eerste geval wordt er van bepaalde feiten afgeleid (bijvoorbeeld omdat de straat nat is) dat het zeer waarschijnlijk is dat het geregend heeft. Het moet wel. Maar absoluut zeker weten doet de spreker het niet.
Het belangrijkste effect van een modaal werkwoord is het toevoegen van onzekerheid over het gebeurde. Dat is precies wat we zagen in tabel 1 bij de vorm modaal imperfectum (‘ik moest mijn huiswerk maken’): de context bepaalt of wij weten of het huiswerk daadwerkelijk gemaakt is of niet. Maar hoe zit het dan bij de vorm modaal perfectum? Ondanks het modale werkwoord weten we wel zeker dat het huiswerk gemaakt is.
De rol van het perfectum
Wanneer je zegt ‘het vliegtuig landde veilig’, dan zie je als het ware een plaatje voor je waarin een vliegtuig vanuit de lucht zonder problemen neerstrijkt op de landingsbaan. Omdat deze zin in het imperfectum staat, kun je je deze voortdurende gebeurtenis makkelijk voor de geest halen. Het mentale beeld dat je krijgt bij de zin ‘het vliegtuig is veilig geland’ is heel anders. Daar zie je een vliegtuig op de landingsbaan staan, wellicht met de slurf er al tegenaageplakt klaar om de passagiers uit te laden. Hier speelt zich geen imaginair filmpje af in je hoofd. Omdat de zin in het perfectum staat wordt er slechts één punt in het verleden beschreven waaruit je meteen kunt afleiden dat de beschreven gebeurtenis is afgerond. Het vliegtuig is klaar met landen.
Wanneer mensen een zin in het perfectum gebruiken, dan houdt dit dus in dat ze weten dat de gebeurtenis die ze beschrijven is afgerond. Als je dit weet, dan impliceert het dat je zekerheid hebt over de afloop van deze gebeurtenis. Het is deze zekerheid die er voor zorgt dat een perfectumzin als ‘ik heb mijn huiswerk moeten maken’ alleen begrepen kan worden als dat er ook daadwerkelijk huiswerk gemaakt is. Ondanks de aanwezigheid van het onzekere, modale werkwoord moeten. Aanwezigheid van modaliteit impliceert dus onzekerheid of iets gebeurd is, aanwezigheid van het perfectum impliceert zekerheid dat iets gebeurd is.
Nog meer huiswerk?!?
Kijk nu ten slotte nog eens naar de volgende twee zinnen:
(5) Gisteren had ik huiswerk moeten maken. (6) Gisteren had ik huiswerk gemaakt.
Wanneer Anton zijn verhaal met (5) begint, dan kan hij niet verder gaan met ‘en het duurde de hele middag en avond voordat ik het af had’. Dit vervolg levert een tegenstrijdige uitspraak op. Na (5) kan Anton alleen maar verder gaan met ‘maar ik heb het niet gedaan, ik ben lekker de stad in geweest’. Zin (5) kan alleen maar betekenen dat Anton zijn huiswerk niet gemaakt heeft. In zin (5) bestaat er dus zekerheid dat iets niet gebeurd is.
Zin (5) bevat een vorm van het modale werkwoord moeten en staat in de voltooid verleden tijd, ook wel plusquamperfectum. Zin (6) is de niet-modale versie van (5) en kan weer alleen maar betekenen dat er wel huiswerk gemaakt is. Als we zin (5) en (6) aan tabel 1 toevoegen komt hij er er nu als volgt uit te zien:
Tabel 2: Totaaloverzicht tijd en modaliteit
Waar we zonder context in het modale imperfectum niet zeker weten of iets gebeurd is, in het modale perfectum zeker weten dat iets wel gebeurd is weten we in het modale plusquamperfectum zeker dat iets niet gebeurd is. Waar komt dat vandaan?
De rol van de verleden tijd
Wanneer we het modale perfectum vergelijken met het modale plusquamperfectum, dan zien we een overeenkomst en een verschil. De overeenkomst is dat we bij beide zekerheid hebben over de status van de beschreven gebeurtenis. Het verschil is dat bij het perfectum de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, maar bij het plusquamperfectum de gebeurtenis juist niet heeft plaatsgevonden. De zekerheid is makkelijk te verklaren: beide grammaticale tijden hebben namelijk hetzelfde perfectieve tijdsaspect dat aangeeft dat de beschreven gebeurtenis is afgerond.
De oorzaak van het verschil kun je goed zien wanneer je de twee Nederlandse benamingen van de tijden naast elkaar zet: voltooid tegenwoordige tijd (‘ik heb gemaakt’) versus voltooid verleden tijd (‘ik had gemaakt’). Het plusquamperfectum bestaat uit een persoonsvorm in de verleden tijd plus een voltooid deelwoord en het perfectum bestaat uit een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd plus een voltooid deelwoord. Het is precies die persoonsvorm in de verleden tijd die er in het modale plusquamperfectum voor zorgt dat we zeker weten dat de beschreven gebeurtenis niet plaats heeft gevonden.
De eerste gedachte die bij je opkomt wanneer iemand tegen je zegt ‘ik was daarnet in het lokaal’ is dat die persoon op het moment van spreken zich niet (meer) in het lokaal bevindt. Deze gedachte kun je heel gemakkelijk te niet doen door te zeggen ‘en ik ben nu weer in het lokaal’. In het modale plusquamperfectum wordt er gebruik gemaakt van deze eerste gedachte die door de persoonsvorm in de verleden tijd wordt opgeroepen. ‘Ik had mijn huiswerk moeten maken’ houdt in dat er zeker geen huiswerk gemaakt is vanwege de combinatie van de persoonsvorm in de verleden tijd (het is dus niet het geval) en perfectum (we hebben zekerheid over de afloop van de gebeurtenis).
Wat zijn wij toch knap!
We hebben gezien dat modaliteit, tijdsaspect en verleden tijd drie factoren zijn die een rol spelen bij het begrijpen van zinnen met modale werkwoorden in het imperfectum, perfectum en plusquamperfectum. Ondanks het bij vlagen lastige verhaal dat erachter zit hebben wij mensen toch over het algemeen geen enkele moeite om elkaar goed te begrijpen. De enige conclusie die we hieraan kunnen verbinden is dat het begrijpend vermogen van mensen toch wel heel erg knap in elkaar zit!
Zie ook:
- Wat bezielt talen toch eigenlijk? (Kennislinkartikel)
- Geen eenvoud in meervoud (Kennislinkartikel)
- Waarom Van Basten bovenop het dak staat (Kennislinkartikel)