Je leest:

Hoe Mariken van Nieumeghen verzeild raakte in Oost-Turkije

Hoe Mariken van Nieumeghen verzeild raakte in Oost-Turkije

In een negentiende-eeuws handschrift uit Oost-Turkije, geschonken aan het Instituut voor Oosters Christendom van de Radboud Universiteit Nijmegen, ontdekte prof. Herman Teule vorig jaar iets opmerkelijks: een Arabische vertaling van het zestiende-eeuwse verhaal Mariken van Nieumeghen. Hoe kwam Mariken in driehonderd jaar van Antwerpen in Oost-Turkije terecht, in een stadje ‘bijna aan het einde van de wereld’? Een verslag van een wetenschappelijke speurtocht.

Het Instituut voor Oosters Christendom van de Radboud Universiteit Nijmegen kreeg in 2007 een stapel negentiende-eeuwse handschriften cadeau. De schenker was dr. Jan Sanders, specialist op het gebied van het christendom in het Midden-Oosten en oud-professor aan de Universiteit van Amsterdam. Nieuwsgierig nam Herman Teule, hoogleraar Oosters christendom, op zekere dag een van de boeken ter hand: een handschrift uit 1821, opgetekend in Mardin, een stad in Oost-Turkije, vlakbij de grens met Syrië.

Het begin van deze tekst is als volgt: ‘Het gebeurde in het land Geldria in het jaar 1425 dat een meisje, Maryam geheten, door haar oom naar de stad Nijmegen werd gestuurd om daar op de markt die op een bepaalde dag plaats vond, enkele nodige provisies te kopen. En hij beval haar de nacht door te brengen in het huis van haar tante die in die vermelde stad woonde….’

De tekst is geschreven in de Arabische taal, maar genoteerd in het oud-Syrische schrift, een combinatie die de tekst lastig te lezen maakt. ‘Het Arabische schrift heeft meer tekens dan het Syrische. Arabisch schrijven met Syrisch schrift levert daarom altijd problemen op. Eenzelfde teken in het Syrisch wordt gebruikt voor meerdere Arabische letters. ’Iedere kopiist heeft zijn eigen systeem, dat hij vaak niet consequent hanteert.’ Vandaar dat Teule niet meteen wist wat hij las. ‘Er stond iets als: ’Er was een meisje geboren, Mariam, in het land…’ en dan stond er een woord dat onleesbaar was door de codes die de schrijver gebruikte. Iets als Jaldariyya of zo, meer kon ik er niet van maken. Ik had er ook nog nooit van gehoord. Maar goed, ik las verder: ‘… in de stad Numája’ – dat zei me ook niets.’ Hoe verder hij vorderde, des te bekender kwam het verhaal hem voor. Het leek wel Mariken van Nieumeghen. ‘Jaldariyya zou dan Geldria of Gelre zijn, en Numája inderdaad Nijmegen.’

Missionarissen

Nadere bestudering en vergelijking maakten duidelijk dat Teule inderdaad een verkorte versie van het Mariken-verhaal in handen had. Hoe kwam dat vroeg zestiende-eeuwse verhaal, dat rond 1515 voor het eerst in druk verscheen in Antwerpen, in het negentiende-eeuwse handschrift uit Mardin terecht?

‘Op zich is het niet héél vreemd dat het Marikenverhaal in de Arabische wereld is beland’, vertelt Teule. ‘In de zestiende en zeventiende eeuw trokken diverse Nederlandse en Vlaamse missionarissen naar het oosten om de christenen in het Midden-Oosten te winnen voor het westerse, Europese christendom. Daartoe vertaalden ze veel belangrijke theologische of devotionele werken vanuit het Latijn, Italiaans of Frans in het Arabisch. Sommige werken van hier zijn daar heel populair geworden, zoals De navolging van Christus van Thomas à Kempis.’

Via achttiende-eeuws Italië

Het duurde even voordat Teule de bron van ‘zijn’ Syrisch-Arabische Mariken gevonden had. ‘Mariken van Nieumeghen is al eind zestiende, begin zeventiende eeuw in het Latijn vertaald. Die versie is echter niet naar het Arabisch vertaald, maar wel al vrij snel naar het Italiaans. Alleen bleek ook díe versie niet de bron van de Mariken uit Mardin.’

Verder speurwerk naar Marikenvertalingen leidden Teule naar de Italiaanse auteur Alfonso de Liguori (1696-1787): die bleek zowel de Latijnse als de Italiaanse vertaling te kennen. ‘En die twee uitgebreide versies van het Marikenverhaal heeft hij tot een kortere, Italiaanse versie samengevat, die hij opnam in zijn boek Glorie di Maria, dat in 1750 verscheen. Die versie en de tekst uit het manuscript dat ik voor me had, komen vrijwel voor honderd procent overeen.’

De weg van Italië naar het Midden-Oosten wist Teule ook nog te traceren: ‘Glorie di Maria blijkt in 1821 in Rome vertaald te zijn naar het Arabisch en in het Midden-Oosten extreem populair te zijn geworden.’

Bijna aan het einde van de wereld

Zo populair dat een van de verhalen nog hetzelfde jaar zijn weg vond naar Mardin, waar een christelijke priester het optekende in een zogenaamd devotieboek: een boek dat bedoeld is voor de promotie van het geestelijk leven voor de gelovigen uit die stad. ‘De Glorie is een boek met wonderen die worden toegeschreven aan Maria. Het verhaal van Mariken die door de duivel verleid wordt, haar naam, die naar Maria verwijst, niet wil verloochenen en zich weer terug bekeert, past daar prima in. En ook in een devotieboek.’

Maar toch: Mardin is in 1821 een stadje dat bij wijze van spreken bijna aan het einde van de wereld ligt. ‘Daar had ik Mariken niet direct verwacht. Ook niet omdat de mensen daar hun eigen oosters-christelijke traditie hadden, met eigen legendes en wonderverhalen, en daarom niet echt de verhalen uit West-Europa nodig hadden.’

Opmerkelijk genoeg bewaard gebleven

Door het Arabische verhaal in Syrisch schrift op te schrijven, heeft de priester van Mardin zich de westerse tekst wel min of meer toegeëigend, meent Teule. ‘Ik vermoed althans dat er zoiets achter zit: de liturgische en intellectuele taal van de christenen in Mardin is van oorsprong Syrisch, maar men was in de loop der eeuwen steeds meer gearabiseerd. Door toch het eigen schrift te gebruiken, toont de kopiist de trots op zijn eigen kerkelijke traditie.’

Die keuze maakt het wel des te opmerkelijker dat het manuscript, dat er verder helemaal niet bijzonder of rijk versierd uitziet, bewaard is gebleven: omdat er steeds minder mensen waren en zijn die het schrift nog kunnen lezen, had het in de afgelopen 186 jaar gemakkelijk als waardeloos beschouwd kunnen worden en weggegooid – zoals al zo vaak is gebeurd. ‘Tijdens een van mijn reizen in de regio opende ik een willekeurige kast, waar tientallen half vergane en door wormen opgegeten manuscripten uitvielen. Niemand bekommerde zich er om. Gelukkig is dat de laatste jaren enorm verbeterd en beginnen ook Turkse wetenschappers zich voor deze traditie te interesseren.’

Teule probeert intussen de rest van het manuscript uit Mardin te ontcijferen – en dan liggen er nog een tiental vergelijkbare boeken. Wat hij daarin nog tegen zal komen, ligt vooralsnog in het verleden verborgen.

Herman Teule publiceert een artikel over de ‘Syrische Mariken’ in een Festschrift dat op 14 november wordt aangeboden aan Kees Waaijman, hoogleraar Geschiedenis en thematiek van de spiritualiteit aan de Radboud Universiteit Nijmegen, bij diens afscheid als directeur van het Titus Brandsma Instituut. Titel van het Festschrift: ‘Seeing the Seeker. Explorations in the Discipline of Spirituality’, Leuven: Peeters publishers, 2008

zie ook:

Dit artikel is een publicatie van Radboud Universiteit Nijmegen.
© Radboud Universiteit Nijmegen, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 06 november 2008
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.