Stel dat je de hersenen had van Einstein, maar je had geen handen om mee te schrijven en geen mond om mee te praten. Sterker nog, stel je had helemaal geen lichaam. Jouw geniale hersenen lagen kunstmatig levend gehouden, in een bak sterk water. Wat zou er dan terecht komen van je wensen? Niets. Je briljante gedachten zouden voor eeuwig opgesloten zitten in je brein: je zou er niets mee kunnen doen. Je kunt dus nadenken tot je een ons weegt, maar uiteindelijk zul je ook iets moeten doen om iets te kunnen bereiken.
Een glas melk drinken is niet zo gemakkelijk als het lijkt
Door te handelen maken we contact met de wereld om ons heen en kunnen we onze doelen bereiken. Maar hoe doe je dat? Hoe pak je bijvoorbeeld een beker melk van de tafel zonder dat hij omvalt, uit je handen glipt, zonder dat je de inhoud morst en dan ook nog eens zonder teveel onnodige energie te verspillen? En hoe kan het dat je bekers in allerlei soorten maten en gewichten zonder problemen kunt pakken zonder dat je dat voor iedere nieuwe soort beker telkens weer opnieuw hoeft te leren?
Vingerwerk
Psychologen die zich bezig houden met de motoriek van het menselijk lichaam hebben ontdekt dat de beweging van het grijpen van een object, zoals een beker, een zekere structuur bevat. Je begint met reiken, waarbij je hand vanuit de beginpositie tot vlakbij de beker wordt gebracht. Halverwege het reiken begint het grijpen en spreiden de vingers van je hand zich om uiteindelijk de beker te pakken. Deze beweging beschrijft meestal een rechte lijn.
Voor het reiken is het vooral van belang dat de hand de goede richting uit gaat en op tijd stopt. Je wilt immers je glas melk niet omver stoten als je er eenmaal bent. Ook heb je een bepaalde precisie nodig. Sommige objecten, zoals bekers melk, kun je oppakken zonder dat je vingers er heel precies voor in een bepaalde stand moeten gaan staan. Bij andere objecten, zoals paperclips of kleine draaiknopjes op een apparaat, moet je veel nauwkeuriger zijn. Planning en feedback kunnen je hiermee helpen.
Reikbewegingen naar kleine objecten vragen veel precisie
Uitgerekend gegrepen
Je plant je beweging door, voordat je de beweging maakt, te berekenen hoe je hand moet gaan staan om het object te pakken. Nog voordat je hand de beker bereikt heeft, gaan je vingers al in een gespreide stand staan die overeenkomt met de grootte van de beker melk, Hoe groter de beker, hoe verder je je vingers al van te voren uit elkaar houdt. Je gebruikt dus visuele informatie om de juiste grijpbeweging te plannen.
Het vooraf plannen van een taak kent een paar problemen. Tijdens het uitvoeren van een bepaalde taak moet je vaak meerdere handelingen achter elkaar uitvoeren. Bovendien moet je die handelingen dan ook op het juiste moment en in de goede volgorde uitvoeren. Hoe meer opeenvolgende handelingen je achter elkaar wilt uitvoeren, hoe ingewikkelder het wordt. Bovendien kun je er dan tijdens de uitvoering niets meer aan veranderen! Als de beker ineens verplaatst wordt en je hand is er al naar onderweg, dan grijp je mooi mis! En als je nu bedenkt dat de meeste mensen juist grijpbewegingen maken naar bewegende objecten, zoals een bal, dan zie je al in dat deze strategie vanuit biologisch oogpunt niet altijd even handig is. Kortom, alles van te voren plannen is vaak omslachtig en het duurt te lang. Je zou dit probleem kunnen oplossen door gebruik te maken van feedback.
Als je elke slagbeweging compleet zou moeten plannen, zit je zo weer op de bank
Boem is ho!
Feedback is een andere manier om je beweging heel precies uit te kunnen voeren. Je gebruikt dan informatie die aangeeft hoe het contact tussen ons lichaam en de wereld er voorstaat terwijl we iets aan het doen zijn. Feedback gebeurt dus niet van te voren, maar tijdens de uitvoering van de handeling. Je maakt eerst een soort van geïmproviseerde beweging, die waarschijnlijk wel in de buurt zit, maar niet precies goed is. Vervolgens gebruik je visuele informatie en het contact tussen je vingers en de beker melk om je grijpbeweging bij te schaven. Je maakt hierbij ook gebruik van informatie over je fysieke beperkingen in relatie tot je omgeving. Je arm is niet langer dan hij is. Dus als je de beker niet aan kunt raken, zul je dichter bij de tafel moeten gaan staan.
Door te vertrouwen op feedback vanuit de fysieke beperkingen van ons lichaam en onze omgeving, hoeven we onze handelingen niet meer zo precies te plannen. In zo’n geval is er dus eerder sprake van controle, oftewel het bijsturen van een geïmproviseerde beweging, dan van een nauwkeurige planning van de beweging vooraf. Een voorbeeld. Om door een smalle steeg te lopen zonder te botsen hoeven we niet persé een nauwkeurig rechtlijnig wandelpad te berekenen. In plaats daarvan kunnen we rustig beginnen te lopen en slechts één ding in de gaten te houden: dat we links en rechts niet botsen. Op het moment dat we dicht bij de muur komen – wat we door feedback kunnen vaststellen – corrigeren we de looprichting een klein beetje naar de andere kant bij. Het gevolg is dat we netjes recht door de steeg lopen.
Vrolijk glijden we improviserend langs de fysieke beperkingen van een glijbaan naar beneden
Luxeprobleem
Net zoals we op een heleboel manieren door het steegje kunnen lopen, zijn er voor èlke handeling meerdere bewegingsmogelijkheden. Ons lichaam heeft een hoop spieren en gewrichten, die we allemaal afzonderlijk kunnen gebruiken. Er zijn dus tienduizenden verschillende bewegingen te maken, enkel door nieuwe spiercombinaties aan te spannen.
Hoe weet je brein nu welke combinatie het moet kiezen? Dit wordt het vrijheidsgraden probleem genoemd. Hoe mensen dat zo snel en zonder problemen kunnen, is een raadsel dat nog steeds niet helemaal is opgelost. Mogelijk plannen de hersenen niet alle spierbewegingen van te voren, maar laten ze de fysieke beperkingen van de gewrichten een deel van het werk doen!
Een golfbeweging kent vele vrijheidgraden naar een hole-in-one
Het planningsprobleem en het vrijheidsgradenprobleem zijn allebei voorbeelden van dezelfde lastige vraag: Hoe worden onze doelen en intenties vertaald naar bewegingen in de ruimte? Een voorbeeld kan deze vraag verhelderen. Stel dat je een beker melk vast hebt en je probeert niet te morsen, terwijl je van de keuken naar de kamer loopt. Het ‘niet willen morsen’ is dus een doel, je intentie. Tijdens het lopen draai je op een bepaald moment je polsgewricht 12 graden met de klok mee. Dat is een beweging in de ruimte. Dat doe je natuurlijk niet zomaar. Dat doe je omdat de melk daardoor niet over de rand gaat. Maar dat wil niet zeggen dat je iedere keer als de melk bijna over de rand van je beker gutst je je pols precies 12 graden moet draaien.
Vele wegen naar Rome
De precieze beweging die er voor zorgt dat je je doel bereikt is bijna elke keer weer verschillend, omdat de rest van de wereld steeds verandert. Je eigen houding en beginpositie is elke keer weer anders. Als de wereld, of jij, verandert, zul je weer iets andere handelingen moeten verrichten om hetzelfde doel te bereiken. Je past je voortdurend aan de nieuwe situatie aan.
Elke beweging is zo goed als uniek omdat je houding en de wereld om je heen steeds verandert
Maar je beweging verschilt ook omdat ieder doel per definitie op meerdere manieren bereikt kan worden. Want welke handeling hoort er nu precies bij het doel ‘niet morsen’? Het kan betekenen ‘je beker recht houden’, maar je kunt bijvoorbeeld ook een deksel op de beker doen. Dat is een compleet andere beweging in de ruimte, maar met hetzelfde resultaat. De melk gutst niet over de rand.
De vertaling van een doel of intentie naar het echte uitvoerwerk is dus een ingewikkeld stappenproces vol planning, keuzes maken en vertrouwen op feedback van je lichaam en uit je omgeving. Kortom, een hoop puzzelwerk voor zelfs zoiets simpels als het oppakken van een beker melk!
Literatuur
Ellis, Andrew W., Smyth, M., & Levy, P. (1987). Cognition in Action. Hove: Lawrence Erlbaum Associates ltd.
Zie ook:
- Het brein in beweging, over de aansturing van de spieren (Kennislinkartikel)
- Manipulator op de rolstoel (Kennislinkartikel)
- Sony’s QRIO robot loopt als een mens – of niet? (Kennislinkartikel)