Naar de content

Hoe gaan we om met meertaligheid?

Vijf sprekers op een podium. Mirjam Ernestus, Khalid Mourigh, Sharon Unsworth, Merel Keijzer en Roeland van Hout.
Vijf sprekers op een podium. Mirjam Ernestus, Khalid Mourigh, Sharon Unsworth, Merel Keijzer en Roeland van Hout.
Mathilde Jansen voor NEMO Kennislink

Ongeveer een op de drie basisschoolleerlingen is meertalig. Wat betekent die meertaligheid voor de taalgebruiker? Vier taalwetenschappers presenteerden hun meest recente bevindingen tijdens het publiekssymposium Meertalig Nederland.

Taal is altijd een compromis tussen het overbrengen van de juiste boodschap – communicatie – en het uitdrukken van je identiteit. Het zijn tegengestelde krachten in taal: om te communiceren conformeer je je aan een gemeenschappelijke norm, om je identiteit uit te drukken neem je er juist afstand van. Je wilt je immers onderscheiden van de rest.

Met die boodschap introduceert Mirjam Ernstus, taalkundige in Nijmegen, deze middag georganiseerd door de KNAW. De zaal in het Trippenhuis in Amsterdam is goed gevuld. Na een kleine inventarisatie blijken het vooral opvoeders en leerkrachten van meertalige kinderen. Zij hopen hier vanmiddag een antwoord te krijgen op vragen als: ‘Welke taal kun je thuis het beste spreken met je kinderen?’, ‘Zijn er voordelen aan tweetalig opvoeden?’ en ‘Hoe moeten scholen omgaan met meertaligheid?’

Partij voor de Dialecten

Het Nederlands omvat vier talen: dat is de prikkelende titel van de eerste spreker van vandaag. Roeland van Hout is emeritus hoogleraar aan de Radboud Universiteit en deed veel onderzoek naar regionale variatie. Als we het over talen hebben in Nederland, zijn er naast het Nederlands slechts drie Nederlandse taalvariëteiten erkend volgens het Europees handvest voor regionale talen of talen van minderheden: het Fries, het Nedersaksisch en het Limburgs.

Bij die erkenning zijn wel wat vraagtekens te zetten. De Taalunie heeft hierin namelijk een belangrijke rol gespeeld als adviesorgaan van de overheid. Toen ook het Zeeuws en het Bildts om erkenning vroegen, heeft de Taalunie hierin negatief geadviseerd, en tevens verklaard dat zij de eerdere toekenning van de overheid voor het Nedersaksisch en Limburgs liever had teruggedraaid. Van Hout laat hiermee zien dat het onderscheid tussen taal en dialect altijd een politieke keuze is. Voor taalkundigen bestaat er namelijk geen onderscheid tussen talen en dialecten.

Daarbij kan je beter niet te veel standaardtalen hebben, “want die zijn altijd agressief ten opzichte van talen die eronder zitten”, aldus Van Hout. Op dezelfde manier waarop regionale taalvariëteiten onderdrukt worden door het Standaardnederlands, wordt het Nederlands zelf weer in een hoek gedrukt door het Engels. Van Hout pleit daarom met een knipoog voor een Partij voor de Dialecten, waarbij we taaldiversiteit koesteren op dezelfde manier als biologische diversiteit.

Gouda als laboratorium

Khalid Mourigh van de Universiteit Leiden heeft het vanmiddag niet over dialecten, maar over etnolecten, en wel één in het bijzonder: het Marokkaans Nederlands in Gouda. De ‘kaasstad’ vormt een laboratoriumsituatie om deze variëteit van het Nederlands te onderzoeken, legt Mourigh uit, omdat bijna tien procent van de inwoners een Marokkaanse migratieachtergrond heeft.

De eerste migranten kwamen in de jaren 1960 als gastarbeiders naar Nederland, en waren voornamelijk afkomstig uit De Rif. Deze eerste generatie nam een veelheid aan talen mee: Standaard Arabisch wordt gesproken op Marokkaanse tv-zenders of in de moskee, Marokkaans Arabisch in de moskee en in de familie, Riffijns Berber vooral binnen de familie, en het Nederlands op school en met vrienden. Maar naast al deze talen spreken Marokkaanse jongeren ook nog een heel eigen, nieuwe variant: het Marokkaans Nederlands.

Voor zijn onderzoek interviewde Mourigh dertig Marokkaans Nederlandse jongens in Gouda tussen de 14 en 21 jaar. Hun Nederlands is doorspekt van Marokkaanse woordjes als wollah (ik zweer het), tezz (shit), hayek (raar), wahed (onbepaald lidwoord). In woorden als ‘ziek’ en ‘zanger’ spreken ze een scherpe z uit: zziek, zzanger. De s spreken ze meestal uit als sj: sjneeuw voor ‘sneeuw’. Deze variëteit gebruiken Marokkaans Nederlandse jongeren vooral onderling om hun groepsidentiteit mee uit te drukken. Elke taal heeft dus zijn eigen functie.

Vreemdetaaltherapie

Merel Keijzer van de Rijksuniversiteit Groningen kijkt met een heel andere bril naar meertaligheid. Zij onderzoekt hoe meertaligheid ingezet kan worden bij het tegengaan van veroudering. Als je ouder wordt, krimpt niet alleen je sociale netwerk, legt Keijzer uit, maar ook je neurale netwerk, je brein. Uit onderzoek blijkt dat je het achteruitgaan van je geheugen kunt vertragen door zogenaamde ‘cognitieve reserve’ op te bouwen. Hiermee kunnen je hersenen bij het ouder worden een stootje hebben.

Meertaligheid is een van de manieren om je cognitieve reserve op te bouwen. Dat komt doordat mensen die dagelijks meer dan één taal spreken, steeds moeite moeten doen om één van de talen die ze beheersen te onderdrukken. Je hersenen zitten als het ware continu in de sportschool. Samen met collega’s werkt Keijzer daarom aan een vreemdetaaltherapie voor senioren. De eerste pilotstudies lopen nu en het is heel spannend wat daar uit gaat komen.

Vijf sprekers op een podium. Mirjam Ernestus, Khalid Mourigh, Sharon Unsworth, Merel Keijzer en Roeland van Hout.

Alle sprekers op het podium. V.l.n.r. Mirjam Ernestus, Khalid Mourigh, Sharon Unsworth, Merel Keijzer en Roeland van Hout.

Mathilde Jansen voor NEMO Kennislink

Misverstanden

De laatste spreker vandaag is Sharon Unsworth. Zij werkt aan de Radboud Universiteit waar ze onderzoek doet naar meertalig opvoeden. Dat komt vaker voor dan je denkt: wereldwijd zijn er meer meertalige dan eentalige kinderen. In Nederland spreekt circa een derde van de basisschoolleerlingen meer dan één taal. Maar er bestaan enkele hardnekkige misverstanden over meertaligheid, legt ze uit.

Zo wordt nogal eens gezegd dat de ‘one parent one language’-strategie (waarbij de ouders ieder één taal spreken met hun kind) de beste is, maar dat verschilt per situatie. Het belangrijkste is dat ouders die taal spreken die ze zelf het beste beheersen. Meer Nederlandse input is dus niet per se beter. In dit geval gaat kwaliteit boven kwantiteit. Uit allerlei onderzoeken blijkt bovendien dat wanneer je één taal op hoog niveau leert beheersen, dit ook de taalvaardigheid van andere talen ten goede komt.

Na afloop leeft er onder het publiek nog een prangende vraag. Een van de aanwezigen vertelt dat ze thuis met haar kinderen Papiaments spreekt, en dat haar kind op school soms mag tellen in de thuistaal, maar is er niet meer mogelijk in het onderwijs? Unsworth verwijst naar het werk van Joana Duarte (RUG) die onderzoek doet naar meertalig onderwijs en lesmateriaal ontwikkelt.“Veel leerkrachten willen wel”, stelt Unsworth, “maar weten nog niet hoe.”

ReactiesReageer