Nanotechnologie is niet slechts voor natuurwetenschappers een spannend onderzoeksveld. Niet alleen brengt de technologie technische en wetenschappelijke uitdagingen, maar het dwingt ons ook na te denken over de omgang en plaats van technologie in onze samenleving. Moeten we alles willen maken? Kunnen we de milieu- en gezondheidsrisico’s wel overzien? Sluiten de nanoproducten wel aan bij onze behoeftes?

De sociale en geesteswetenschappen houden zich bezig met dit soort vragen. Ervaringen met en kennis over beleid, juridische kaders, en sociale en ethische aspecten van technologieën zoals CFK’s, kernenergie en biotechnologie worden nu gebruikt om beter om te kunnen gaan met nanotechnologie.
Alleen brengt nanotechnologie ons in een lastig parket, omdat de gevolgen voor mens en milieu nog erg onduidelijk zijn. Nanotechnologie speelt zich af op kleine schaal, in de orde van nanometers. Daardoor hebben nanodeeltjes – soms zo groot als enkele moleculen – eigenschappen die in niets lijken op hun grote ‘broers’.
Nanowetenschappers benutten deze eigenschappen. Zo is nanotitaandioxide in tegenstelling tot ‘gewoon’ titaandioxide doorschijnend en daarvan wordt dankbaar gebruik gemaakt in zonnebrandcrèmes. Voor het meten van de giftigheid van deze nieuwe eigenschappen zijn de huidige toxicologische tests minder goed toegerust. We weten bijvoorbeeld niet of de medische toepassing van quantumdots giftig is en koolstofnanobuisjes vergelijkbare gezondheidseffecten als asbest hebben.
Hoe ga je nu als samenleving om met technologie die zoveel onzekerheden met zich mee brengt? Traditionele regelgeving en risicobeheersing zijn vaak gestoeld op wetenschappelijke kennis over mogelijke gevaren, maar die is er in het geval van nanotechnologie juist nog niet. Dit leidt tot een paradox; juist omdat er weinig bekend is over de risico’s van nanoproducten, wil men maatregelen nemen om moeilijkheden te voorkomen. Maar welke maatregelen zinnig zijn is lastig te bepalen omdat wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt.

We zouden er als land of Europese Unie voor kunnen kiezen om alle ontwikkelingen in de nanotechnologie een halt toe te roepen, maar hierdoor zullen we buiten de potentiële gevaren ook de potentiële voordelen van nanotechnologie mislopen.
We zouden ook achteraf ongewenste technologieën kunnen verbieden. Maar in de praktijk blijken mensen en bedrijven dan naar minder strenge landen te vertrekken om alsnog gebruik te maken van de technologie. In het geval van genetische modificatie van gewassen is er bijvoorbeeld verplaatsing van bedrijven richting de Verenigde Staten zichtbaar, onder andere vanwege minder strenge regelgeving.
Op zoek naar ‘de heilige graal’ dus, en die ligt volgens mijn projectgroep aan de TU Delft in het op bewuste wijze experimenteren met nanotechnologie. Niet door iedereen zomaar bloot te stellen aan experimentele technologie, maar juist gecontroleerd te leren of nanotechnologie bij onze samenleving past en welke risico’s we als samenleving verantwoord vinden om te nemen.
Technologie kan bijvoorbeeld eerst op kleine schaal geïntroduceerd worden binnen een bedrijf zodat de gevolgen, onder andere voor de gezondheid van werknemers of het milieu, nauwkeurig bestudeerd kunnen worden. Bij tevredenheid kan dan langzaam opgeschaald worden naar de rest van de samenleving en bij ontevredenheid zal de technologie niet al zo wijdverspreid zijn dat het stoppen ervan al te grote economische of sociale gevolgen heeft.
Dus niet direct de deur sluiten voor technologieontwikkeling, maar we willen leren hoe we de vruchten kunnen plukken van nanotechnologie. De grote uitdaging hierbij is om op verantwoorde wijze om te gaan met de risico’s die experimenten onvermijdelijk met zich meebrengen. Daarom zijn wij nu hard aan het nadenken of en onder welke voorwaarden dergelijke experimenten uitgevoerd mogen worden.