Het tijdperk van ‘Integratie met behoud van eigen identiteit’ is voorbij. Van allochtonen wordt verwacht dat zij zich minder naar binnen keren en zich meer oriënteren op de Nederlandse samenleving. Maar is de identificatie met de eigen groep echt zo slecht voor de oriëntatie op de Nederlandse samenleving? Welke omstandigheden zorgen er voor dat etnische minderheden zich meer met de eigen groep gaan identificeren dan met de Nederlandse samenleving?
Vraagstukken van groepsidentificatie en de verhoudingen tussen de verschillende etnische groepen zijn veelzijdig, omvattend en van groot belang voor de samenhang en leefbaarheid van de samenleving. Zodra mensen denken, voelen en doen vanuit hun groepbindingen kunnen verwijdering en spanningen tussen groeperingen het gevolg zijn.
Sociale-identiteitstheorie
De onderzoekers van dit artikel gaan uit van de sociale-identiteitstheorie. De sociale-identiteitstheorie stelt dat we onze identiteit voor een groot deel ontlenen aan groeperingen waarvan we ons deel voelen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eigen groep en andere groepen. Volgens de sociale-identiteitstheorie wordt met identificatie een verband gelegd tussen individu en groep. Groepskenmerken worden eigen kenmerken en het falen van groepsleden wordt gevoeld als het eigen falen, net zoals hun succes het eigen succes wordt. Denk bijvoorbeeld aan de gevoelens van trost of teleurstelling die veel autochtone Nederlanders hebben als het Nederlands voetbalelftal wint of verliest.
Volgens de theorie zijn sociale identiteiten altijd ’deel’identiteiten. Immers, mensen behoren tot meerdere sociale groepen. Behalve Turk kan iemand bijvoorbeeld man, leraar, Rotterdammer en Nederlander zijn. Er zijn altijd meerdere sociale identiteiten die op elkaar kunnen aansluiten of juist kunnen conflicteren. De theorie richt zich met name op minderheidsgroepen die zich in een ondergeschikte maatschappelijke positie bevinden en regelmatig te maken hebben met negatieve stereotiepen en sociale uitsluiting. Ook benadrukt de sociale-identiteitstheorie dat groepsidentificatie afhankelijk is van maatschappelijke omstandigheden en van bijvoorbeeld discriminatie. De relatie tussen identificatie en de gevoelsmatige houding tegenover zowel de eigen groepering en anderen is een centraal onderdeel van de theorie. Groepsidentificatie wordt gezien als een van de belangrijkste oorzaken voor het maken van onderscheid ten gunste van de eigen groep. ___________________________________________________________________
548 mensen met een Turkse vader en een Turkse moeder hebben vragen beantwoord over hun Turkse en Nederlandse identificatie en hun groepsgevoelens. Uit het onderzoek blijkt dat Turkse Nederlanders zich sterker identificeren met de eigen Turkse groep dan met Nederland en Nederlanders. Zo’n driekwart van de respondenten voelt zich sterk verbonden met de Turkse groepering. Verder identificeert zich iets minder dan een derde met Nederland. Identificatie met de Turkse groep hoeft niet altijd te betekenen dat mensen zich minder met Nederlanders identificeren. Een kwart van de respondenten identificeert zich met beide groepen. Turkse identificatie kan dus best samengaan met Nederlandse identificatie.
Hoe wordt die identificatie met de Turkse groep of met Nederland beïnvloed? Mannen blijken een sterkere Turkse identificatie te hebben dan vrouwen. Nationaliteit speelt daarentegen geen rol bij de Turkse identificatie. Turkse Nederlanders met een Nederlands paspoort identificeren zich niet minder met de Turkse groep dat Turkse Nederlanders die geen Nederlands paspoort hebben. Voor de identificatie met Nederland helpt een paspoort wel mee. De respondenten met een Nederlands paspoort identificeerden zich meer met Nederland dan de respondenten zonder.
Onveranderbaar en oneerlijk
Er zijn een paar omstandigheden die een belangrijke rol kunnen spelen bij de identificatie met de Turkse groep of met Nederland. Dat zijn de beoordeling van de groepsverhoudingen en discriminatie.
De meeste Turkse Nederlanders zijn ervan overtuigd dat de groepsposities onveranderlijk zijn. Stabiliteit van posities en groepsverhoudingen betekent dat de mensen van een groep denken dat een andere sociale status voor de eigen groep nauwelijks haalbaar is. Als er weinig uitzicht is op veranderingen in de bestaande verhoudingen moeten mensen uit minderheidsgroepen hun positieve sociale identiteit uit hun eigen groep halen. Mensen zijn dan tot elkaar ‘veroordeeld’ en zullen eerder samen optrekken en zich als groep aaneensluiten.
Hoe meer de Turkse Nederlanders het gevoel hebben dat de groepsverhoudingen onveranderbaar zijn, hoe meer zij die groepsverhoudingen onrechtvaardig vinden en hoe meer ze ervan overtuigd zijn dat die groepsgrenzen niet doorlaatbaar zijn. en dat het moeilijk is om van de ene naar de andere groep over te gaan. Dat vinden ze onrechtvaardig. Als de Turkse Nederlanders ervan overtuigd zijn dat de grenzen onveranderlijk zijn, identificeren ze zich meer met de Turkse groep en minder snel met de Nederlanders.
Discriminatie
Discriminatie op grond van een groepskenmerk zoals etniciteit leidt er toe dat mensen zichzelf meer in groepstermen gaan zien. In situaties van dreiging hebben mensen de neiging om steun en houvast te zoeken bij elkaar met een sterkere identificatie met de eigen groep als gevolg.
6 procent van de Turkse Nederlanders zegt nooit persoonlijk gediscrimineerd te worden, 28 procent overkomt dit zelden, 40 procent antwoordt ‘soms’, 14 procent met ‘regelmatig’ en 12 procent zegt ‘vaak’ gediscrimineerd te worden. De Turkse mensen kregen niet alleen vragen over persoonlijke discriminatie, maar ook over structurele discriminatie, discriminatie door de overheid en politie en discriminatie op de arbeids- en woningmarkt. 57 procent van de Turkse mensen geeft aan dat er sprake is van structurele discriminatie, terwijl 32 procent dit ontkent. De overige 11 procent zit hier tussenin. Hoe meer mensen zich gediscrimineerd voelen, hoe sterker ze zich identificeren met de Turkse groep en hoe meer afstand ze nemen van Nederland en Nederlanders.
De gevoelsthermometer
De onderzoekers verwachtten dat een sterke groepsidentificatie niet direct hoeft te betekenen dat mensen andere groepen negatief beoordelen of geen onderscheid meer maken tussen andere groepen. Ze verwachten dat een sterke groepsidentificatie vooral een positieve waardering voor de eigen groep inhoudt. Om te kijken of ze gelijk hadden, gebruikten ze de gevoelsthermometer. Een score boven de 50 graden betekent positieve of warme gevoelens en een score beneden de 50 graden negatieve of koude gevoelens. De Turkse Nederlanders hebben hun gevoel laten meten voor Chinezen, Turken, Surinamers, autochtone Nederlanders, Marokkanen en Antillianen.
De resultaten laten duidelijk zien dat de Turkse mensen de meest positieve gevoelens hebben voor Turken. Meer dan 60 procent heeft een score van 90 of 100 graden en meer dan 92 procent scoort in het positieve gedeelte van de schaal. De gemiddelde score ten aanzien van de autochtone Nederlanders is duidelijk lager maar nog wel positief . Hierbij heeft zo’n 64 procent een score in het positieve deel van de schaal en 15 procent een score die op negatieve gevoelens duidt. De scores voor de Chinezen en Surinamers zijn neutraal, terwijl de gevoelens ten aanzien van Marokkanen en Antillianen duidelijk negatief zijn. Iets minder dan een kwart van de respondenten geeft aan zeer negatieve gevoelens te hebben ten aanzien van Marokkanen en Antillianen en iets meer dan de helft scoort in het negatieve deel van de schaal.
De negatieve houding ten opzichte van Marokkanen en Antilianen bestaat ook onder autochtone Nederlanders. Ze houdt waarschijnlijk verband met publieke discussies waarin de nadruk ligt op sociale problemen die sommige mensen uit beide groeperingen veroorzaken. De afwijzende houding tegenover Joden spoort met het groeiend antisemitisme onder Moslims wat niet los staat van internationale ontwikkelingen zoals in het Midden-Oosten.
Het blijkt dat de gevoelens voor andere groepen niet verschillen als mensen een sterkere identificatie hebben met hun eigen groep. Alleen de eigen groep wordt positiever gewaardeerd als men zich meer met deze groep identificeert. De eigen etnische groepering met de specifieke religie, cultuur en traditie kan een belangrijk bindingskader vormen wat een gevoel van geborgenheid en verbondenheid met zich meebrengt. Het is logisch dat mensen gunstiger oordelen over hun eigen groep als ze zichzelf meer definiëren in die groepstermen. Als het gevoel van verbondenheid en vereenzelviging sterker is, is ook de neiging sterker om de eigen groepering in positieve zin te onderscheiden van andere groeperingen. Turken die zich sterk met Nederland identificeren, hebben dan ook een positiever gevoel over Nederland.
Negatief tegenover ongelovigen
Uit onderzoek met de gevoelsthermometer blijkt ook dat Turkse Nederlanders positieve gevoelens hebben over Moslims. Hun houding ten opzichte van Christenen en Hindoestanen is neutraal. Hun gevoelens over Joden en ongelovigen zijn over het algemeen negatief. Meer dan eenderde van de respondenten geeft aan tegenover deze groepen zeer negatieve gevoelens te hebben en rond de 50 procent scoort aan de negatieve kant van de schaal. De bijzondere positie van ongelovigen komt ook naar voren in de verbanden met Turkse identificatie. Sterkere Turkse identificatie gaat duidelijk samen met positievere gevoelens ten aanzien van Moslims, maar ook met negatievere gevoelens ten aanzien van ongelovigen. Turkse identificatie is niet gerelateerd aan de gevoelens tegenover Christenen, Hindoestanen en Joden.
Naarmate Turkse mensen zich sterker verbonden voelen met hun eigen groepering oordelen ze niet negatiever over buitenstaanders. De oriëntatie op en vereenzelviging met de eigen groep gaat niet samen met een gevoelsmatige afwijzing van andere religieuze en etnische groepen, inclusief Nederlanders. De klassieke etnocentrische reactie komt met andere woorden nauwelijks voor en dit is ook geconstateerd onder Turkse adolescenten. Wel was er een duidelijk negatief verband tussen Turkse identificatie en de gevoelens tegenover mensen die niet gelovig zijn. Dit duidt er op dat de Turkse identiteit in sterk religieuze zin wordt ingevuld en dat ongelovigen het voornaamste negatieve contrast vormen voor een positieve groepsidentiteit. Met een beroep op de Koran worden ongelovigen (heidenen of kafirs) wel als het kwaad gezien waarvan men, op zijn minst, afstand moet houden. Eenderde van de respondenten had dan ook zeer negatieve gevoelens tegenover ongelovigen en ongeveer de helft was negatief.
Een sterkere Nederlandse identificatie kan een mogelijk tegengewicht vormen tegen deze negatieve houding ten aanzien van ongelovigen. Nederlandse identificatie blijkt niet alleen samen te gaan met meer positieve gevoelens ten aanzien van Nederlanders maar ook ten aanzien van niet-Islamitisch religieuze groeperingen en ongelovigen. Een sterkere gerichtheid op Nederland brengt met andere woorden een meer accepterende en positieve houding met zich mee tegenover Nederlanders, Christenen, Hindoestanen, Joden en ongelovigen.
Identificatieprocessen spelen zich niet af in een sociaal vacuüm. De manier waarop minderheden zich opstellen in de samenleving en oriënteren op hun etnische groep hangt in belangrijke mate samen met de maatschappelijke omstandigheden en bestaande groepsverhoudingen. Die omstandigheden en verhoudingen zijn aan veranderingen onderhevig. Zo is de Turkse identificatie in de laatste tien jaar toegenomen en lijkt er sinds de opkomst van Fortuyn in 2001 onder zowel Turken als autochtonen sprake van een versterkte oriëntatie op de eigen groep. Ideeën over onveranderbare groepsposities, onrechtvaardige verschillen, gesloten groepsgrenzen en gevoelens van bedreiging en afwijzing leiden tot verwijdering en terugtrekking in het eigen etnische bastion dat steeds meer verdedigd wordt. Daarentegen gaat een maatschappelijke context, die wordt gezien als meer legitiem en bestaande uit open groepsgrenzen, gepaard met een sterkere oriëntatie op de Nederlandse samenleving.
Maykel Verkuyten is hoogleraar aan de faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht en lid van de onderzoeksschool Ercomer. Dit is een bewerking van zijn artikel Groepsidentificaties en intergroepsrelaties onder Turkse Nederlanders dat verscheen in Mens en Maatschappij 2006 nr. 1