Woorden zijn nooit alleen. Ieder woord roept associaties op met andere woorden. Als je mensen in een experiment het woord bloed laat zien en vraagt: “Welk ander woord komt er nu het eerst in u op?”, dan is het antwoord meestal: “rood”. En na muis zijn “kat”, “grijs”, “kaas”, “klein” en “staart” de meestgenoemde associaties. Twee Vlaamse onderzoekers, Simon De Deyne en Gert Storms van de Katholieke Universiteit Leuven, brachten het afgelopen jaar de associaties in kaart bij tienduizend Nederlandse woorden. Ze deden dat met behulp van een website die door tachtigduizend mensen – vooral Vlamingen – bezocht werd. De deelnemers kregen woorden te zien waarbij ze telkens drie associaties moesten geven. Elk woord werd aan negentig mensen voorgelegd. Zo konden er lijstjes gemaakt worden van de vaakst genoemde associaties. Voor aardbei en bed bijvoorbeeld was de top-vijf (beginnend met de meestgenoemde):
- aardbei: rood, lekker, zomer, fruit, zoet
- bed: slapen, kussen, warm, seks, laken
De uitkomsten van dit unieke onderzoek zijn hier bekijken. Ze vertellen veel over taal en denken. En over het woordenboek in ons hoofd.

Omkeerbaar
Associaties hoeven niet omkeerbaar te zijn. Na appel wordt vaak ‘rood’ genoemd, maar na rood volgt eigenlijk nooit de associatie ‘appel’. Sommige associaties zijn wél mooi symmetrisch. Er zijn woorden die elkaars sterkste associatie zijn. Bijvoorbeeld rood en bloed, woorden waarvan de betekenissen met elkaar verstrengeld zijn. De definitie van de een is alleen mogelijk als je daarbij de ander gebruikt. Rood is “de kleur van bloed”. En bloed is “een rode vloeistof die …” (etcetera). Woordenboeken proberen dit soort heen-en-weer-verwijzingen zo veel mogelijk te vermijden. Want als rood de kleur van bloed is, en als bloed een rode vloeistof is, dan is rood dus de kleur van een rode vloeistof; een cirkelredenering waar je niet veel mee opschiet.
Toch is dat naar elkaar verwijzen in het geval van rood en bloed blijkbaar onvermijdelijk, want het Groot woordenboek hedendaags Nederlands van Van Dale doet dat ook; rood wordt gedefinieerd als “de kleur hebbend van bloed” en bloed als “rode vloeistof die circuleert in het lichaam van mensen en hogere dieren”.
Er zijn nog meer paren van woorden die elkaars sterkste associatie zijn: water – drinken, hond – blaffen, eten – lekker en broek – jeans. Wat die jeans betreft: Vlamingen zeggen liever “jeans” dan “spijkerbroek”. Dat het woord broek bij hen zo sterk de associatie “jeans” oproept, wijst erop dat de jeans tegenwoordig de broek bij uitstek is, zoals bloed de rode substantie bij uitstek is. Eten en lekker is ook een mooi paar: bij lekker wordt in de eerste plaats aan smaak gedacht – de andere associaties (in dit geval: de andere zintuigen), zoals “een lekker gevoel”, “lekkere muziek”, “dat ruikt lekker” en “ziet er lekker uit”, zijn blijkbaar secundair. De tien meestgenoemde associaties bij lekker laten dat heel mooi zien:
- lekker: eten, snoep, chocolade, ijs, pizza, zoet, drinken, seks, chips, ijsje
Het enige niet-eetbare en niet-drinkbare in dit rijtje is “seks”.

Hedendaags Nederlands van Van Dale omschrijft aap als “vierhandig zoogdier uit de orde der primaten dat tot de onderorde Anthropoidae behoort”. Een heel academische definitie, die behoorlijk ver afstaat van wat de gemiddelde Nederlandstalige zich voorstelt bij een aap. Afgaande op de associaties ziet dat er ongeveer zo uit: een aap is een dier dat op een mens lijkt, dat te zien is in de dierentuin en dat graag bananen eet. Zo’n alledaagse omschrijving van een dier, die heel anders is dan wat de biologie ons over dat dier vertelt, wordt ‘folk biology’ genoemd. Voor olifant geeft de hedendaagse Van Dale: “groot dikhuidig en veelhoevig zoogdier met een lange slurf”. De associaties zijn:
- olifant: grijs, groot, slurf, dik, Afrika
Het Juniorwoordenboek Nederlands van Van Dale, bestemd voor kinderen, komt veel dichter in de buurt van deze spontane associaties: “Een olifant is een heel groot, grijs zoogdier. Olifanten hebben een lange slurf. Ze leven vooral in Afrika.” Terwijl het woordenboek voor volwassenen een biologisch verantwoorde beschrijving probeert te geven, gaat het Juniorwoordenboek dus meer richting folk biology.
Vogels
De zes belangrijkste associaties bij vogel zijn:
- vogel: vliegen, lucht, nest, ei, veren, vleugels
Als je iemand vraagt om een definitie te geven van een vogel, dan zal het waarschijnlijk gaan over vliegen, vleugels, veren, een snavel en eieren. Van deze vijf kenmerken komen er vier voor in dit rijtje van associaties; alleen ‘snavel’ ontbreekt. Toch is het onmogelijk om uit deze vijf kenmerken een sluitende definitie op te bouwen.
Een bekend probleem in de woordenboekwereld. Want struisvogels en pinguïns vliegen niet. En heeft een pinguïn eigenlijk wel vleugels? Ook zijn er andere beesten met vleugels (vleermuizen) of veren (dinosauriërs) of een snavel (het vogelbekdier). Natuurlijk zijn er veel vogels die wél netjes aan deze vijf kenmerken voldoen: de merel en de mus bijvoorbeeld.
In het associatieonderzoek kreeg merel van 74 procent van de deelnemers de associatie “vogel”. Bij pinguïn lag dat percentage veel lager: 9. Als je voor alle vogels in het onderzoek die percentages vergelijkt, rolt daar een mooi lijstje uit, dat begint met de meest prototypische vogel en eindigt met de buitenbeentjes:
- merel, mus, roodborstje, meeuw, kanarie, ooievaar, struisvogel, pinguïn, eend, kip
Als je wilt uitleggen wat een vogel is, kun je dat dan ook het best doen aan de hand van een merel of een mus.
Categorieën
Waarom delen wij de wereld in, in vogels, fruit, meubels, kledingstukken en meer van dat soort categorieën? Het maakt de wereld voorspelbaar. Fruit, bijvoorbeeld. Als je weet dat iets fruit is, dan weet je dat je ervan kunt eten. En dat dat gezond is en lekker, als je de associaties mag geloven:
- fruit: appel, banaan, gezond, peer, lekker
Overigens gebeurt dat indelen in het dagelijks leven vaak anders dan in de wetenschap. Kijk maar naar de associaties bij dier:
- dier: hond, kat, paard, konijn, vogel
Dit zijn misschien de belangrijkste dieren die de gemiddelde Vlaming tegenkomt. Maar er is iets geks: “vogel” is veel minder specifiek dan “hond” of “kat”. Voor een bioloog – en voor een woordenboekmaker – is de vogel een aparte categorie, net zoals het zoogdier dat is, en het reptiel en het insect. Maar voor de gewone man is de vogel een categorie naast de hond en de kat. In het dagelijks leven is het niet zo belangrijk om te weten of een vogel een merel is of een lijster, maar wél om te weten of een zoogdier een hond is of een kat. Want als je weet dat het een hond is, weet je dat je moet oppassen, dat je dat dier geen schop moet geven, want dat het dan weleens zou kunnen bijten.
Kleuren zijn ook fascinerend in de associaties die ze oproepen:
- wit: sneeuw, zwart, kleur, melk, trouw
- geel: zon, kanarie, kleur, citroen, groen
- blauw: lucht, zee, water, kleur, hemel
- groen: gras, kleur, natuur, boom, kikker
We zagen al dat rood de kleur van bloed is. We kunnen het rijtje nu uitbreiden. Wat is typisch wit? Sneeuw. Geel: de zon. Blauw: de lucht, de zee, het water. Groen: gras. Vraag je mensen om kleuren te definiëren, dan doen ze dat altijd aan de hand van die natuurlijke referentiepunten. Die zijn overigens cultuurgebonden. Nederlanders zeggen: “zo geel als de zon”, maar Russen “zo rood als de zon”.
Soms komt de kleur van het natuurlijke referentiepunt mooi overeen met de prototypische kleur – bij bloed bijvoorbeeld. Maar soms ook niet. Vuur wordt gezien als exemplarisch rood (“vuurrood”), maar is in werkelijkheid vaak oranje, blauw of geel.
Hoge bergen
Ook bij andere bijvoeglijke naamwoorden heb je van die exemplarische objecten:
- hoog: laag, berg, toren, gebouw, hoogtevrees
Bergen en torens zijn voor het begrip “hoog” de voorbeelden bij uitstek. Als volwassenen met kinderen praten, hebben ze het vaak over “hoge torens” en “hoge bergen” in plaats van “torens” en “bergen”. Zo proberen ze – veelal onbewust – kinderen te leren wat hoog betekent. Jonge kinderen zelf zeggen ook vaak “hoge bergen” en “hoge torens”. Veel sterke associaties zijn al in de kindertijd aangeleerd. Dat zie je duidelijk aan de associaties bij klein en groot:
- klein: groot, dwerg, kabouter, kind, duimpje
- groot: klein, reus, lang, gebouw, olifant
Wat is klein? Een dwerg, een kabouter. Groot? Een reus. Reuzen en kabouters spelen een belangrijke rol in de gedachtenwereld van kinderen, in die van volwassenen veel minder. Maar vraag je aan volwassenen naar hun associaties bij klein en groot, dan komen die kinderassociaties toch weer spontaan naar boven.
Wat is bij uitstek mooi? De associaties zijn daar duidelijk over:
- mooi: natuur, meisje, lelijk, knap, vrouw
De natuur, meisjes en vrouwen: dat zijn de mooiste dingen in het leven – in die volgorde. Dat heeft ongetwijfeld iets met de evolutie te maken. Mensen houden van vruchtbare landschappen en mannen houden van vrouwen die er vruchtbaar uitzien – zo wordt de soort in stand gehouden. Maar als vrouwen mooi zijn, wat zijn mannen dan? Om dat te weten te komen, vergelijken we de associaties bij vrouw en man:
- vrouw: man, mooi, moeder, borsten, kind
- man: vrouw, groot, jongen, baard, penis
Vrouwen zijn mooi, mannen zijn groot. De associaties bij de woorden vrouwelijk en mannelijk zijn explicieter:
- vrouwelijk: mooi, zacht, mannelijk, elegant, borsten
- mannelijk: stoer, vrouwelijk, baard, sterk, macho
Vrouwen versus mannen
Mooi versus sterk, zacht versus stoer, elegant versus macho. Het ligt voor de hand dat de associaties die vrouwen hebben soms verschillen van die van mannen. Als we de resultaten opsplitsen (met dank aan onderzoeker Simon De Deyne), krijgen we vanuit de vrouwen:
- vrouw: man, kind(eren), mooi, moeder, meisje
- man: vrouw, groot, sterk, jongen, kind
En vanuit de mannen:
- vrouw: mooi, man, borsten, moeder, lief
- man: vrouw, baard, penis, ik, vader
De verschillen spreken voor zich. Waar vrouwen al snel aan kinderen denken, denken de mannen aan borsten, baarden en penissen. Ook de associaties bij mooi verschillen per geslacht:
- mooi (vanuit vrouwen): natuur, bloem, lelijk, weer, uiterlijk, zon, schoon, meisje, kunst
- mooi (vanuit mannen): meisje, vrouw, natuur, schoon, landschap, lelijk, blond, knap, kunst
Mannen vinden meisjes en vrouwen mooi en pas daarna de natuur en landschappen. Vrouwen vinden de natuur en bloemen mooi. Opvallend is dat bij hen de associatie “man” of “jongen” niet in het rijtje voorkomt.
Het is ook leuk om te kijken naar woorden die qua betekenis dicht tegen elkaar aan liggen. Rok en jurk bijvoorbeeld. Allebei zijn ze een “gewaad voor vrouwen”, zegt de hedendaagse Van Dale. Het verschil is dat een rok “van het middel tot op de benen reikt” en een jurk “van de schouders tot op de benen”. Ligt het aan mij, of zijn die definities inderdaad een beetje erg vlak en technisch? De associaties suggereren een subtieler betekenisverschil:
- jurk: zomer, vrouw, meisje, bal, feest
- rok: zomer, vrouw, kort, meisje, benen
Als je naar een feest gaat, trek je eerder een jurk aan dan een rok. Maar als je je benen wilt laten zien, ligt een (korte) rok meer voor de hand. Dergelijke associaties, die veel zeggen over hoe een woord daadwerkelijk gebruikt wordt, ontbreken natuurlijk in de woordenboekdefinities. Maar zijn die associaties niet ook een deel van de betekenis? Waar ligt de scheidslijn tussen betekenis en associatie? Tussen de betekenis van een woord en de context waarin het meestal gebruikt wordt? Naakt en bloot zijn ook een fraai paar:
- naakt: bloot, mooi, koud, seks, vrouw, puur, kunst, natuur, borsten, lichaam
- bloot: naakt, seks, koud, mooi, porno, strand, open, zonder kleren, vrouw, bad
Op pornografische afbeeldingen zijn mensen bloot, op schilderijen zijn ze naakt. Op het strand: bloot. In de vrije natuur: naakt. Naakt en bloot roepen allebei de associaties “mooi”, “koud” en “seks” op, maar de volgorde verschilt: bij naakt scoort “mooi” het hoogst, bij bloot komt “seks” op de eerste plaats.
Zelfs het meervoud van een woord roept soms heel andere associaties op dan het enkelvoud:
- been: voet, hond, bot, lopen, knie, arm, haar, stappen, voetbal, breuk
- benen: lopen, lang, voeten, haar, twee, broek, slank, mooi, wandelen, lichaam
“Hond” en “bot” moeten we hier even tussen haakjes zetten: die horen bij been in de betekenis van “bot”. De associaties die dan overblijven bij been zijn vrij abstract: “voet”, “knie”, “arm”, “breuk”. Maar zodra het woord in de meervoudsvorm staat, worden de associaties levendiger: “broek”, “slank”, “mooi”, “wandelen”. Slanke, mooie benen in een broek. En ze wandelen.
Oeps: Onbekende tag `feed’ met attributen {"url"=>"https://www.nemokennislink.nl/kernwoorden/woordbetekenis.atom", “max”=>"5", “detail”=>"normaal"}