Lepcis Magna was een Fenicische kolonie aan de kust van Noord-Afrika, in het huidige Libië. De stad was ongeveer zo groot als Rome, maar is na de Arabische veroveringen nooit meer bewoond geweest. De oude Romeinse stad is volledig opgegraven. ‘Een indrukwekkende ervaring’, vindt Robert Kerr. ‘Je kunt je voorstellen hoe Rome er vroeger uit moet hebben gezien.’
Robert Kerr onderzocht voor zijn promotie laat-Punische inscripties.
Het Punisch is een noordwest-Semitische taal, net als het Bijbels Hebreeuws. De Feniciërs, of Puniërs, waren een handelsvolk, dat in de achtste eeuw voor Christus vanuit het huidige Libanon koloniën stichtte langs de noordkust van Afrika en in Zuid-Spanje. De bekendste daarvan is Carthago, de grote tegenspeler van Rome in het Middellandse Zeegebied, dat na de Derde Punische Oorlog in 146 voor Christus werd verwoest.
Tripolitanië
Kerr trok samen met zijn co-promotor Karel Jongeling door Libië om foto’s en tekeningen te maken van Punische inscripties. Vorige week promoveerde hij – cum laude – op een systematische analyse van de 69 laat-Punische inscripties die in Libië, vroeger Tripolitanië, zijn gevonden. De vroegste inscripties komen uit Lepcis Magna, en zijn gedateerd in de eerste en tweede eeuw na Christus. De latere inscripties, die de meerderheid vormen, komen uit het binnenland, uit het droge gebied vlak voor de echte woestijn, waar de Romeinen een cordon van verdedigbare boerderijen hadden neergezet. Deze inscripties stammen uit de derde en vierde eeuw, een paar misschien zelfs uit de vijfde.
Geen Punisch?
Voor de inscripties is het Latijnse alfabet gebruikt. Maar de taal, zo toonde Kerr als eerste systematisch aan, is Punisch. Lang is gedacht dat het Punisch al in de eerste twee eeuwen na de verwoesting van Carthago in 146 v. Chr. door het Latijn was vervangen. Dat is niet zo, stelt Kerr: ‘De taal van de inscripties is een typisch voorbeeld van een functionerende, noordwest-Semitische taal.’
Dat de taal van de inscripties geen Latijn was had men eerder ook wel gezien. Maar wat was het dan? De eerste tekst in Lepcis Magna werd door Italiaanse archeologen gevonden in de jaren twintig. In de taal van de inscripties zaten Semitische elementen, zagen Italiaanse geleerden. Maar Punisch kon het gezien de datering – ca. 130 AD – niet zijn, want toen werd er immers geen Punisch meer gesproken in Afrika, zoals classici beweerden? ‘Dan zal het wel Berber zijn’, was de conclusie. Na de Tweede Wereldoorlog vonden Britse onderzoekers meer teksten, die werden geïdentificeerd als Latino-Libisch; het schrift was Latijn, de taal moest wel Libisch zijn, een taal waar weinig over bekend is.
Tekst uit de Wadi Umm el-Agerem
Later, toen steeds meer Semitische woorden werden gevonden was het idee: het is Punisch, maar zwaar in verval. Kerr: ‘Sommige Berberologen en Afrikanisten wilden nog wel geloven dat arme pachters Punisch waren blijven spreken, maar de elite niet, die sprak Latijn. Maar de inscripties zijn bewijs uit de eerste hand dat het Punisch ook door de upper class aan de kust nog in de derde eeuw na Christus werd gesproken, zoals ook al blijkt uit de overlevering rond keizer Septimius Severus (rond 200 AD, red.), die uit Lepcis Magna kwam.’
Meerderheid
Het genre teksten, de epigrafiek, was wel van de Romeinen overgenomen. In Noord-Afrika zijn 30.000 – 60.000 Latijnse inscripties gevonden. De niet-Romeinse bevolking imiteerde dit immens populaire en prestigieuze genre. De 69 Punische inscripties uit Tripolitanië, lijken in het niet te vallen bij de enorme hoeveelheid Latijnse inscripties uit Noord-Afrika. Kerr: ‘Maar in het pre-desert gebied van Tripolitanië waren de Punische inscripties juist veruit in de meerderheid. Daar zijn bijna geen Latijnse inscripties gevonden.’
Spot
Kerr heeft de spelling en fonologie van de Punische inscripties vergeleken met die van het locale Latijn van Noord-Afrika. Hij ontdekte dat de spellingsconventies van de inscripties daaraan ontleend moeten zijn, en vermoedt dat de typisch Noord-Afrikaanse uitspraak van het Latijn, waar klassieke schrijvers altijd zo de spot mee dreven, en de uitspraak van het Punisch sterk op elkaar leken. In beide talen vielen onbeklemtoonde klinkers bijvoorbeeld weg. Kerr denkt dat zowel het Punisch als het Afrikaanse vulgair Latijn de tongval hebben overgenomen van een andere taal die in de regio gesproken werd, en die hij het Berbero-Libisch noemt. ‘Vergelijk het met de overeenkomst in uitspraak tussen het Afrikaans en het Zuid-Afrikaanse Engels, of tussen het Iers en het Engels dat in Ierland wordt gesproken. De taal is anders, maar de tongval is herkenbaar.’
Kerr bij een obeliskmausoleum tussen Bani Walid en Ghadames.
Laatste benzinestation
Wie waren die mensen die zo lang nog Punisch spraken? Volgens Kerr was het een gemengde bevolking, voortgekomen uit Punische mannen en inheemse, Libische vrouwen. ‘De Romeins bronnen spreken ook over zo’n mengvolk. De Punische mannen waren in het grensgebied neergezet door de Romeinen. Ze hadden in het leger gezeten, en werden nu ingezet om tegen een goede betaling de verdedigbare grensboerderijen bemannen. Ze hadden een grote vrijheid. In Romeinse bronnen stonden Punischtalige mensen erom bekend dat ze in droge gebieden succesvol landbouw konden bedrijven. Uit archeologische vondsten blijkt dat ze een ingewikkeld maar vrij succesvol systeem hadden om regenwater uit de wadi’s op te slaan om te gebruiken in droge tijden. Het was hun taak om de grenzen te verdedigen tegen plunderende bendes uit de Sahara. Tevens fungeerden ze als het “laatste benzinestation voor de woestijn”. Ze kregen extra inkomsten van karavanen, in ruil voor bescherming en bevoorrading.’
Ploegsporen
Zolang dit systeem intact bleef werd er Punisch gesproken, aldus Kerr. ‘Het systeem van de verdedigbare boerderijen en het opslaan van water was fragiel en onderhoudsintensief, en heeft de invallen van Berberstammen vanaf de zesde, en de islamitische veroveringen in de zevende eeuw niet overleefd. Maar het hele gebied ligt nu nog bezaaid met de overblijfselen van deze boerderijen. De percelen, olijfboomgaarden, zelfs de ploegsporen zijn nog zichtbaar.’
Augustinus
De conclusie dat het Punisch in de eerste vijf eeuwen na Christus een levende taal was past goed in het beeld dat de literaire bronnen oproepen. Latijnse auteurs refereerden bijvoorbeeld vaak aan Punische boeken. Punisch was ook de moedertaal van kerkvader Augustinus (354-430), meent Kerr. ‘Vaak wordt aangenomen dat Augustinus eigenlijk ’Berbers’ bedoelde als hij het over Punisch had. Maar hij wist heel goed dat er verschil was tussen het Punisch en het Libico-Berber. Van het laatste wist hij dat het bestond, maar hij kende het niet. Augustinus herkende bijvoorbeeld ook Hebraïsmen in de oud-Latijnse Bijbelvertaling, doordat hij Punisch kende. Hij kende geen Hebreeuws.’
Leenwoorden
Het onderzoek van Kerr heeft niet alleen het laat-Punisch op de kaart als een volwaardige noordwest-Semitische taal, het levert daarmee ook welkom vergelijkingsmateriaal voor de studie van andere talen uit die familie, zoals het Hebreeuws. Maar ook kan het helpen bij het thuisbrengen van Punische leenwoorden op Latijnse inscripties, en geeft het een inkijkje in de werking van het Romeinse Rijk in Noord-Afrika.
Hannibal
Kerr: ‘Er is lang gedacht dat het afgelopen was met de Punische cultuur toen Carthago was verwoest, en ’Africa’ een provincie werd van het Romeinse Rijk. Maar in Tripolitanie kwam die cultuur toen eigenlijk pas tot bloei. Het gebied ging zijn eigen gang. Rome bemoeide zich er niet intensief mee, en met de Carthaagse invloed was het al afgelopen sinds de Tweede Punische Oorlog, toen de regio zich aan het gezag van Carthago had onttrokken. We zijn snel geneigd om te denken in een dichotomie Romeins-Carthaags. Maar echt niet iedereen in Noord-Afrika die Punisch sprak had posters aan de muur hangen van Hannibal als bevrijdingsheld.’