Het grijze gebied in mensgebonden onderzoek ontstaat deels doordat de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek (WMO) vaag is over wat er onder valt en wie dat bepaalt. Zo heeft de Tweede Kamer oorspronkelijk besloten dat in principe al het mensgebonden onderzoek onder de WMO valt en dus door een medisch-ethische toetsingscommissie (METC) getoetst zou moeten worden. In de praktijk is dat ondoenlijk.
Medisch of niet-medisch?
Men bepaalt daarom eerst of het om medisch of niet-medisch wetenschappelijk onderzoek gaat en of mensen aan een handeling of gedragsregel onderworpen worden. Dat laatste geldt voor bijna elk gedragsonderzoek, eigenlijk al wanneer je iemand vraagt om een vragenlijst in te vullen. Echter de meeste METC’s zien vragenlijsten niet meer als WMO-plichtig. De belasting voor deelnemers is immers meestal gering en er is doorgaans weinig medisch risico. De beoordeling of iets WMO-plichtig is of niet is er dan ook vooral een van gradaties (shades of grey) geworden.
Wanneer een onderzoek niet medisch is, is het sowieso niet WMO-plichtig en hoeft het onderzoeksvoorstel niet door een METC gekeurd te worden. Dat scheelt behoorlijk in het papierwerk en de kosten. Echter, dat een onderzoek niet medisch is wil niet zeggen dat er geen ethische implicaties zijn. Daarom zijn jaren geleden bij de maatschappij- en gedragswetenschappen, bij psychologie en pedagogiek als eerste, ethische commissies in het leven geroepen om onderzoeksvoorstellen die buiten de WMO vallen te toetsen. Inmiddels vragen vele onderzoeksorganisaties, zoals ZonMw om zo’n ethische toets.
De ethische commissies binnen de psychologie volgen voor hun toets grotendeels de ethische richtlijnen van de American Psychological Association (APA). Maar ook bij de andere vakgebieden binnen de maatschappijwetenschappen, zoals sociologie, antropologie, economie en rechten, vindt mensgebonden onderzoek plaats.
Toestemming op papier
Een ethische afweging maken, kan heel ingewikkeld zijn. Zo is het maatschappelijk gezien belangrijk om onderzoek te doen onder de jeugd. Alleen zegt de wet dat onderzoek met minderjarigen niet mag, tenzij het niet anders kan. Sowieso staan kinderen onder ouderlijk gezag. Voor een medisch onderzoek naar een nieuw hartmedicijn voor kinderen is het logisch dat eerst beide ouders schriftelijk toestemming geven. Maar voor antropologen, sociologen en psychologen staat deze regel goed onderzoek soms in de weg. Denk bijvoorbeeld aan onderzoek naar jeugdcriminaliteit, of naar de werking van lesprogramma’s of pestprotocollen in de klas. Moeten onderzoekers dan voor elk kind van beide ouders schriftelijke toestemming vragen? In de praktijk is dat niet altijd haalbaar en soms zelfs onwenselijk. Kinderen komen uit gebroken gezinnen, het papiertje verdwijnt in de schooltas om er nooit meer uit te komen, of ingewikkelder: de ouder is onderdeel van het onderzochte probleem. Dit zijn lastige dilemma’s voor ethische commissies, waarbij soms andere afwegingen gemaakt moeten worden, door het bijvoorbeeld goed te vinden als maar één ouder tekent.
Voor cultureel antropologen ligt het soms nog ingewikkelder. Als zij bijvoorbeeld onderzoek willen doen naar corruptie in de samenleving en mensen willen interviewen die absoluut niet met naam en toenaam op een papier met een handtekening willen staan, hoe toon je dan aan dat men toestemming heeft gegeven? Hetzelfde geldt voor criminologen, die bij hun onderzoek naar misdadigers vaak hun bron, maar niet te vergeten ook zichzelf, moeten beschermen.
Het grondbeginsel van alle ethische toetsing is de bescherming van de persoon die meedoet aan het wetenschappelijk onderzoek: van proefpersoon tot respondent. Een ethische commissie kan dan besluiten dat de respondent beter beschermd is door volledige anonimiteit dan door het ondertekenen van een formulier.

Ethische commissies
De gedragswetenschappen binnen de verschillende universiteiten in Nederland zijn veelal al enkele tientallen jaren met een vorm van toetsing bezig, de laatste tien jaar steeds meer met formele ethische commissies. Tegenwoordig hebben alle universiteiten een ethische commissie voor sociale en gedragswetenschappen. Op landelijk niveau is de afgelopen jaren gewerkt aan harmonisering van de ethische richtlijnen voor de sociale wetenschappen. Dat heeft in 2016 geresulteerd in een nationale ethische code waaraan de toetsingscommissies zich houden.
Bij andere vakgebieden zoals politicologie en economie is ethische toetsing nog veelal in ontwikkeling. Nu duidelijk is dat economische beslissingen van mensen berusten op allerlei factoren doen economen steeds meer onderzoek naar daadwerkelijk gedrag van mensen en psychologische invloeden daar op. Deze vakgebieden nemen daarom voor de toetsing veelal de regels van de gedragswetenschappen over.
Antropologen hebben daarentegen vooral baat bij zogenaamde intervisie- en participatiestructuren. Als je onderzoek doet bij een verre stam dan is het oordeel van een westerse ethiekcommissie niet altijd even relevant. Antropologen zetten dan ook vaak binnen de onderzochte gemeenschap overlegstructuren op die als een soort ethische commissie en vraagbaak fungeren over aanpak en issues binnen de onderzochte groep – het zogeheten participerend onderzoek.
Internationaal
Ook op Europees niveau zijn er initiatieven voor harmonisering. In de meeste westerse landen is de situatie vergelijkbaar met Nederland. De Verenigde Staten vormt met haar zogenaamde Institutional Review Boards (IRBs) een uitzondering. Deze toetsen al het mensgebonden onderzoek, medisch of niet. De IRBs hebben ook wettelijke erkenning. Onze eigen niet-medische ethische toetsingscommissies aan de universiteiten hebben een adviserende of goedkeurende rol, maar geen juridische status. De wettelijke erkenning van de ethische toetsing van niet-medisch onderzoek is op termijn wel een wens, zodat er nationaal en internationaal meer waarde wordt gehecht aan het advies. Te vaak nog wordt voor een wettelijk kader nu nog naar de WMO verwezen terwijl deze niet altijd goed past bij gedrags- en sociaal-maatschappelijk onderzoek.
Waarom Maurice alles mag vragen
Het is goed dat we van onze onderzoekers hoge standaarden en zorgvuldigheid eisen wanneer het om proeven met mensen gaat. Maar bijna dagelijks worden mensen lastiggevallen met enquêtes van instanties, bedrijven en media. Waarom mag een ‘Maurice de Hond’ gewoon met een onderzoek beginnen en moeten academici eerst langs ethische commissies met een onderzoeksvoorstel? Accepteren we buiten de universiteit andere standaarden?
Interessant hier is ook waarom onze maatschappij programma’s als Big Brother en allerlei discutabele ‘hulpprogramma’s’ accepteert. Dit is uiteraard een zaak van de omroepen en haar deelnemers, en bij misstanden van de rechter. Maar het toont wel aan dat ethiek dynamisch is: Big Brother leverde een storm van verontwaardiging op, nu kraait geen haan er meer naar. Binnen de universiteit zou zo’n proef nog steeds niet kunnen.
Ook op middelbare scholen moeten leerlingen onderzoek doen voor hun profielwerkstuk of bij het vak Onderzoek & Ontwerp van het Technasium. Ze nemen vragenlijsten af of ze moeten zelfs vrijwilligers werven voor een proef over therapietrouw met gekleurde snoepjes als substituut voor pillen. Moeten we dit soort initiatieven ook gaan toetsen en dichttimmeren of moeten we uitkijken dat we de vrijheid van onderzoek niet te veel belemmeren door overregulering?

Ook op middelbare scholen moeten leerlingen onderzoek doen voor hun profielwerkstuk of bij het vak Onderzoek & Ontwerp van het Technasium. Ze nemen vragenlijsten af of ze moeten zelfs vrijwilligers werven voor een proef over therapietrouw met gekleurde snoepjes als substituut voor pillen. Moeten we dit soort initiatieven ook gaan toetsen en dichttimmeren of moeten we uitkijken dat we de vrijheid van onderzoek niet te veel belemmeren door overregulering?
Nationale Beeldbank, Rotterdam