Er druppelen de voorbije weken mondjesmaat berichten binnen over oprukkende zwermen woestijnsprinkhanen en kaalgevreten akkers in de Sahel en noordwest Afrika. Een natuurverschijnsel en menselijk drama zijn in de maak.
De woestijnsprinkhaan (Schistocerca gregaria) leeft van nature in een gebied van 16 miljoen vierkante kilometer in een brede strook (semi)woestijnachtige gebieden die zich uitstrekken van de Atlantische Oceaan tot en met noordwest India. Maar het diertje zorgt in de meer dan 25 landen lang niet altijd voor overlast.
Het is een geelbruin of groen gekleurd solitair levend insect, dat onopvallend leeft en ’s nachts trekt op zoek naar geschikt voedsel. Maar het diertje kan onder de juiste omstandigheden radicaal van gedrag en gedaante veranderen; de zwermen bestaan uit opvallend geel gekleurde dieren, die elkaar opzoeken en overdag honderden kilometers kunnen afleggen – er zijn in 1988 zelfs zwermen uit Afrika geland in de Caraïben. Gregaria verwijst niet voor niets naar het Latijnse gregis, kudde: de zwermen kunnen uit miljarden individuen bestaan die in korte tijd alle vegetatie in een gebied verslinden.
De gedaanteverwisseling treedt op als de sprinkhanen soortgenoten voelen, ruiken en zien. Eigenlijk is aanraking op zich al voldoende, want als een solitaire sprinkhaan met een penseel over de achterpoten wordt geaaid begint hij binnen een paar uur groepsgedrag te vertonen. Maar ook de combinatie van het zien en ruiken van soortgenoten kan een solitaire sprinkhaan laten veranderen in een vraatzuchtig groepsdier.
Het toenemen van de concentratie sprinkhanen kan de faseverandering of gregarisatie van de woestijnsprinkhaan beïnvloeden. Zitten er veel sprinkhanen op een oppervlak, dan treedt er meer contact op. Wordt bovendien het voedsel schaars, dan gaan ze naar plekken die het langst groen blijven, waardoor nog meer contact optreedt, en de groepsvorming verder versnelt.
Bestrijding
Sprinkhanen leggen hun eieren ondergronds. De vrouwtjes zetten een schuimkoker bovenop het eipakket zodat de larven naar het oppervlak kunnen kruipen. De vleugelloze larven vervellen vijf of zesmaal voordat een volwassen sprinkhaan met vleugels ontstaat. Het schuim zorgt voor overdracht van de groepseigenschap: Gregaire vrouwtjes scheiden een nog onbekende stof uit in het schuim, die de nakomelingen direct met het fel gekleurde uiterlijk en groepsgedrag ter wereld doet komen. Gregarisatie is dus erfelijk
Het duurt overigens een aantal sprinkhaangeneraties voordat de solitaire vorm volledig gregair is geworden. Bij elke generatie worden de groepen groter en coherenter.
Er is vrij veel bekend over de fysiologie van de woestijnsprinkhaan, maar dat heeft nog weinig aangrijpingspunten opgeleverd voor de bestrijding van plagen, zegt de Wageningse entomoloog Arnold van Huis. ‘Het labonderzoek is gemakkelijk en goed controleerbaar. Maar het ontbreekt aan veldstudies, bijvoorbeeld naar het trekgedrag of de relatie tussen vegetatie en sprinkhaanpopulaties. Veldonderzoek vergt veel geld, en dat geld gaat nu naar bestrijding.’
Zo ontbreekt het volgens Van Huis op dit moment aan onderzoek naar de effectiviteit van de bestrijding. Men sproeit zonder te evalueren wat voor effect dat heeft. ‘Alles wordt nu afgemeten aan de hoeveelheden pesticiden die met vliegtuigen wordt verspreid. Maar men heeft geen enkel idee welk deel van de sprinkhanenpopulatie daarmee gedood wordt. Daar zou men juist nu onderzoek aan moeten doen.’
De FAO waarschuwt al voor volgend jaar. De huidige generatie woestijnsprinkhanen zal in de loop van oktober richting Noord Afrika en vooral Zuid Marokko trekken. Ze gaan zich daar voortplanten en nieuwe, omvangrijkere zwermen staan in het voorjaar van 2005 dan weer klaar voor nog vernietigender rooftochten. Waarschijnlijk moet het ergste nog komen.
Sprinkhanenplagen zijn geen seizoensverschijnsel. Sommige plagen hebben 22 jaar geduurd. De laatste woedde van 1986 tot 1989. ‘Het werd in oktober vorig jaar al duidelijk dat de sprinkhanen zich sterk vermenigvuldigden’, zegt Van Huis die tevens lid is van de Technische Groep van het Desert Locust Control Committee van de FAO. ‘Maar het exact inschatten van de situatie is vrijwel onmogelijk; daarvoor is het gebied te groot en ontbreekt het aan voldoende mensen. Naar schatting is momenteel in de Sahellanden tussen de 2,5 en 5 miljoen hectare met sprinkhanen bedekt. Nog geen tien procent daarvan wordt nu met insecticiden bespoten.’
Pesticiden
Door gebrek aan monitoring ter plaatse is zelfs onduidelijk of bestrijding überhaupt wel zin heeft. ‘Er is geen sluitend bewijs dat de bestrijding van de plaag in de jaren tachtig effectief is geweest. Die kostte toen 200 miljoen dollar. Een berekening van de economische schade ontbreekt eveneens, terwijl dat juist nuttig is om bij donorlanden geld los te krijgen voor de bestrijding’, aldus Van Huis. ‘Die bewijzen voor economische schade zijn zwak. Er is zelfs een positieve correlatie tussen het optreden van sprinkhaanplagen en landbouwopbrengsten. Dat heeft alles te maken met regenval, die is goed voor de landbouw en ook goed voor de sprinkhanen.’
Maar omdat de verwoestingen door plagen sommige regio’s in een paar dagen aan de rand van de afgrond kunnen brengen, is twijfel over effectiviteit van bestrijdingsprogramma’s geen pleit om van bestrijding af te zien, zegt Van Huis. Want al lijkt bestrijding gemeten op het niveau van het Afrikaanse continent misschien niet effectief, het gericht beschermen van akkers met pesticiden, zodra zwermen eraan komen, kan voor lokale boeren wel een groot verschil maken. Dat is precies de bestrijdingsstrategie van dit moment – ook omdat er geen capaciteit is om de totale sprinkhaanpopulatie te lijf te gaan.
De komende jaren zal ook deze sprinkhanenplaag weer verdwijnen, verhongerend in dorre woestijngebieden of verdrinkend in zee – en voor een kleiner deel door menselijke bestrijdingscampagnes.
De overgebleven Schistocerca gregaria leven dan weer in lage dichtheden en veranderen geleidelijk in onopvallende, solitaire dieren – tot de volgende plaag.
Literatuur:
Despland, E (2004) Locust Transformation: from solitarious Dr Jekyll to swarming Mr Hyde. Biologist 51 (1): 1-5