Je leest:

Het culturele offensief: Betere burgers volgens René Diekstra

Het culturele offensief: Betere burgers volgens René Diekstra

Auteur: | 9 november 2006

Psycholoog René Diekstra bepleit in zijn essay voor de Sociale Agenda een immens proces van burgerschapsvorming: gedragscodes, stimuleren van vrijwilligerswerk en onderwijs in sociale vaardigheden. Socioloog en TSS-redacteur Justus Uitermark onderzoekt het effect van Diekstra’s ideeën in de Rotterdamse praktijk. Hij bevroeg hem op zijn ‘zwakke’ plekken.

Het is een hoffelijk gesprek in René Diekstra’s werkkamer op de Haagse Hogeschool. Justus Uitermark is ‘heel positief’ over het door Diekstra mede bedachte Rotterdamse programma Mensen maken de stad, dat mensen actiever betrokken wil laten worden in hun straat. (Het idee voor een gemeentelijke gedragscode, Diekstra’s eerste advies in zijn essay in de Volkskrant, is ervan afgeleid.)

De socioloog: ‘In de wijken van het programma hebben veel mensen de grote behoefte om in een fatsoenlijke omgeving te wonen. Dat ze dat niet doen, frustreert ze allemaal individueel, en Mensen maken de stad stelt een paar betrokken mensen in staat om hier collectief iets aan te doen, waardoor ze niet verzuren.’ Maar de vriendelijkheid verhindert niet dat er harde noten worden gekraakt. Uitermark heeft zich voorgenomen ‘enkele zwakke plekken te identificeren’ uit Diekstra’s essay.

Justus Uitermark: ‘Ik heb mijn twijfels bij de gemeentelijke gedragscode die u bepleit. De Rotterdamcode heeft als een splijtzwam gefungeerd, en niet als iets wat mensen samenbindt.’

René Diekstra: ‘Dat erken ik helemaal, maar het is wel de vraag of dat met de code zelf te maken heeft. Er was helemaal geen discussie over de Rotterdamcode – het was al een collegebesluit – tótdat minister Verdonk de publiciteit indook met de eerste regel: op straat Nederlands spreken. Ik was trouwens wel blij met de tegenreacties, want ik heb tegen die regel gefulmineerd. Je moet dat zo niet zeggen, vind ik. Je moet zeggen dat iedereen die in Nederland woont in het Nederlands moet kunnen worden aangesproken, en zelf een ander in het Nederlands moet kunnen aanspreken. Dat is heel wat anders. Maar vooral de Leefbaren wilden dat niet, ze vonden dat te soft. De regel kwam voort uit de islamdebatten, maar ik weet zeker dat als die regel breed in Rotterdam was bediscussieerd, hij er op deze manier niet door was gekomen.’

Uitermark: ‘Je kunt er ook uit afleiden dat de regels uit zo’n code pas werkelijk betekenis krijgen als je er mensen mee tegen je in het harnas jaagt. De meeste van zulke regels zeggen mensen echter niets. We hebben in ons onderzoek naar Mensen maken de stad gevraagd wat voor regels er staan op het bord aan het begin van hun straat. Zelfs de mensen die het meest actief hadden meegedaan aan het opschrijven van die regels wisten niet wat er op het bord stond. Nu haalt u in uw essay voor de Sociale Agenda het voorbeeld aan van een man die tevergeefs een vrouw aanspreekt die op een voetgangersplein fietst. “Bemoei je met je eigen zaken”, snauwt die vrouw hem toe. U zegt dan dat die vrouw aanspreekbaarder was geweest als er zo’n afspraak had bestaan. Denkt u dat nou echt?’

Diekstra: ‘Ja, dat denk ik echt. Zelfs als mensen de precieze inhoud van de afspraken niet kennen, dan kunnen die nog wel in het collectieve geheugen zitten. Het zou natuurlijk wel veel fraaier zijn wanneer mensen die afspraken ook actief zouden kunnen articuleren. Daarom is het mijn insteek om met basisscholen te werken. Kinderen zijn bij uitstek degenen die volwassenen aan afspraken herinneren, net zoals ze hun ouders erop wijzen dat ze het afval moeten scheiden.’

Uitermark: ‘Maar die vrouw die op dat plein voor het winkelcentrum fietst, mag dat helemaal niet. Waarom heb je dan nog een afspraak nodig?’

Diekstra: ‘Veel dingen die de wet verbiedt, gebeuren toch. En burgers spreken elkaar daar niet op aan. Veel gedragspatronen, onwettige maar ook onprettige, kun je alleen maar actualiseren als burgers daar een eigen bijdrage aan leveren, in een gezamenlijke exercitie met de overheid. Je had het ook veel harder tegen me kunnen zeggen: rot toch op met je voorbeeld, zorg maar gewoon dat er genoeg blauw op straat loopt, dan hoeft die man die vrouw niet aan te spreken. Maar dan krijg je wel een soort politiestaat.’

Adviezen Diekstra In het kort doet René Diekstra de volgende voorstellen om burgers met betere omgangsvormen te worden.

1. Maak de vorming van goede burgers tot een kerntaak van zowel het basis-, voortgezet als hoger onderwijs. Verplicht onderwijsinstellingen daar ten minste 5 procent van hun curriculum controleerbaar en systematisch aan te besteden.

2. Maak er als gemeentebesturen een beleidsprioriteit van om samen met woningcorporaties en andere maatschappelijke instellingen verbondenheid en collectieve redzaamheid van burgers op straatniveau te stimuleren.

3. Ontwikkel in iedere gemeente een bevolkingsbrede gedragscode.

4. Geef de politie, in het bijzonder de wijkagent, een duidelijke positie en rol in het ondersteunen van goed burgerschap. Maak het onderkennen van en het optreden tegen antisociaal gedrag tot de centrale opdracht van de wijkagent.

5. Rijksoverheid, begin samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven een langdurige campagne met als doel dat iedere Nederlander vrijwilligerswerk als morele plicht gaat zien en ten minste enkele uren per week daaraan besteedt. Breng een cultuur op gang waarin het gedaan hebben of doen van vrijwilligerswerk een pre of zelfs een eis is bij sollicitaties, de aanname voor opleidingen enzovoort. Publiceer regelmatig overzichten waaruit blijkt welke vooraanstaande Nederlanders uit politiek, kunst, wetenschap en bedrijfsleven welk vrijwilligerswerk waar doen. ____________________________________________________________________

Pijnlijk

Uitermark: ‘Het lijkt mij gevaarlijk om over een collectief geheugen te spreken. In de praktijk zie je namelijk dat maar een heel beperkte groep zich actief bemoeit met het maken van zulke afspraken.’

Diekstra: ‘Maar het gaat er natuurlijk om dat je de gangmakers te pakken hebt met netwerken waar naartoe hun gedrag uitstraalt. Ik geef toe dat we dat in Rotterdam nog niet genoeg in de vingers hebben. Op die uitdaging heb ik nog geen goede antwoorden.’

Uitermark: ‘Ik ook niet, maar ik kan de uitdaging nog wel wat groter maken. U zegt in uw essay ook dat de voortrekkers in een buurt in het zonnetje gezet moeten worden. Een probleem daarbij is dat je mensen krijgt die zich als dons of zonnekoningen gaan gedragen; ze voelen zich boven de rest verheven. We merkten bij ons onderzoek dat de meest actieve bewoners soms al kwaad werden wanneer wij alleen maar interviews afnamen van mensen die geen voortrekker waren.’

Diekstra: ‘Ik geef toe, er zit een problematische kant aan die gangmakers. We hebben er in Rotterdam ook eens een keertje eentje moeten “afschieten”. Dat was iemand die ervoor zorgde dat er niets gebeurde als hij het niet wilde. We hebben hem toen in een paar heel pijnlijke gesprekken helder gemaakt dat-ie een obstakel was.’

Uitermark: ‘Dat pijnlijke heb ik heel vaak gesignaleerd bij vraagstukken van burgerschap. Vaak is aanmoediging en waardering de enige beloning die mensen van de overheid krijgen. Dan wordt het vervolgens heel moeilijk om tegen actieve bewoners te zeggen dat ze het niet goed doen.’

Diekstra: ‘Je hebt gelijk. We moeten nog veel beter leren tegen iemand te zeggen dat iets niet goed is. Duidelijk maken dat dat niet meteen een algemeen oordeel is; het wordt vaak te persoonlijk.’

Wijkagent

Uitermark: ‘In de samenleving zie je nu een heel hoge honorering voor burgerschapsinitiatieven. Kijk nou bijvoorbeeld naar die 1001 interculturele initiatieven die Verdonk in het zonnetje wil zetten. Terwijl helemaal niet duidelijk is of dat druppels op de gloeiende plaat zijn of substantieel…’

Diekstra: ‘Tegen dat soort initiatieven heb ik met mijn stuk nu juist een dam proberen op te werpen. Te veel overheden, en ook minister Verdonk, zien actief burgerschap als iets waarmee je bij voorbaat blij moet zijn. Maar dat is een denigrering van burgerschap. Alsof je er geen eisen aan mag stellen, ga nou gauw! Als ik me verzet tegen een opvangcentrum voor daklozen in mijn straat is dat ook actief burgerschap, maar moeten we dat dan toejuichen?’

Uitermark: ‘Het is toch lastig om eisen te stellen aan burgerschap. Er lijkt bij u ook heel weinig te zitten tussen de individuele burger en de maatschappij als geheel. U wilt ze aanspreken op een heel abstract soort burgerschap. Maar je kunt mensen toch ook aanspreken op een bepaald belang in de buurt? Eigenbelang kan toch heel positieve gevolgen hebben? Een groepje jongeren dat een mooie voetbalkooi wil hebben, is niet meteen een bijdrage aan de samenleving, maar wel een waardevolle vorm van collectieve organisatie.’

Diekstra: ‘Dat vind een heel mooie vorm van actief burgerschap: je zet je samen ergens voor in.’

Uitermark: ‘Nou, samen… het gaat misschien wel frontaal in tegen een groep mensen die die kooi helemaal niet wil.’

Diekstra: ‘Maar dan moeten die twee groepen dus wel op zoek gaan naar gemeenschappelijkheid. Dat afstemmen op elkaars belangen noem ik gemeenschapsvorming.’

Uitermark: ‘Maar ik ken ook veel gevallen waarbij blijkt dat mensen er niet samen uitkomen. Bijvoorbeeld omdat iemand maar overlast blijft veroorzaken. En dan…’

Diekstra: ‘…daarom kom ik in mijn vierde advies ook op de ondersteuning door de wijkagent. Die moet antisociaal gedrag voorkomen en terugdringen. De grens trekken als een groep maar blijft sodemieteren.’

Uitermark: ‘Maar in uw essay zegt u dat de anti-social behaviour orders(asbo’s) die de overheid in Engeland uitvaardigt tegen mensen die notoire overlast veroorzaken, getuigen van wantrouwen richting burgers. Terwijl zulke maatregelen vaak wel de steun hebben van de omgeving. Gedragsrepressie is een voorwaarde voor positieve groepsprocessen.’

Diekstra: ‘Maar in Engeland zijn die asbo’s niet voorafgegaan door een proces tussen mensen in een wijk of buurt, en ook niet door opvoedingsmaatregelen. Het is alleen maar naming en blaming van een dader of slachtoffer. En wat gebeurt er dan? Zo’n jongen gooit z’n kop in de wind en veroorzaakt alleen maar meer gesodemieter.’

Intimidatie

Dat er zo nu dan een stevige agent of andere autoriteit moet zijn – daarover zijn de psycholoog en de socioloog het dus eens. Maar hoever kunnen burgers gaan in het elkaar corrigeren? Uitermark prikkelt Diekstra met een voorbeeld.

Uitermark: ‘Ik was bij een cursus in Rotterdam over hoe je elkaar kunt aanspreken. In een sketch met acteurs komt er een vrouw het podium op die zogenaamd een vuilniszak op straat smijt. De vrouw spreekt geen Nederlands. Het idee was dat de mensen in de zaal zouden leren hoe je iemand er toch in een rustig gesprek van kunt overtuigen dat zij dat niet moet doen. Plotseling staat er een man uit het publiek op – en dat was géén acteur – en die roept: “Welnee, zo moet je dat niet doen!”Vervolgens laat hij zien hoe het volgens hem wel moet. Hij loopt naar de vrouw met de vuilniszak en blaft: “Hier, vuilniszak, weg!” Als de vrouw vervolgens wil weglopen, pakt hij haar bij de schouder en herhaalt: “Hier, vuilniszak, weg! Anders gaat ie door je voorruit!” Wat vindt u daarvan?’

Diekstra: ‘Ik ga nu niet zeggen dat we in heel Nederland elkaar op dezelfde wijze moeten aanspreken. Straten hebben vaak een eigen cultuur. Het kan best zijn dat iemand tegen een fout parkerende straatgenoot zegt: “Opzouten, jij!” Maar het mag geen intimidatie worden, dreiging met geweld is de grens, en die passeert deze man. Voor dreigen met geweld zijn geen redelijke argumenten te geven, dan moet je gewoon de autoriteit erbij halen. Ik weet wel dat daar een praktisch probleem zit, omdat de wijkagent er vaak niet is of niet komt. Dat heeft te maken met die stomme prestatiecontracten. Ik heb daar met Rotterdamse politiefunctionarissen over gesproken en die zeggen dan vaak dat het Haagse beleid ze in de wielen rijdt.’

Onverschilligheid

Uitermark: ‘Samenvattend blijf ik me afvragen of je als overheid nu zo’n immense inspanning moet verrichten om iedereen bij dat actieve burgerschap te betrekken. Moet je niet gewoon accepteren dat in sommige wijken onverschilligheid blijft bestaan?’

Diekstra: ‘Soms wel, maar vaak willen mensen die onverschilligheid juist niet, bijvoorbeeld vanwege hun kinderen. Dan kan het cruciaal zijn om een gemeenschappelijk belang te vinden om burgerschapsvorming op gang te brengen. Maar ik ben het met je eens dat het een grote inspanning vergt. Het is een cultuuromslag die tien tot vijftien jaar kost. De Leefbaren hebben te makkelijk gedacht dat dat niet nodig was. Het kost trouwens niet veel extra geld. Maar het vergt bijvoorbeeld wel een andere opdracht aan het opbouwwerk. Sociaal werkers moeten in plaats van dat ze allerlei belangengroepen ondersteunen veel meer sociale initiators worden, wevers van de sociale architectuur. Of nog beter, we moeten sociale architecten gaan opleiden.’

Marcel Ham is hoofdredacteur van TSS.

Dit artikel is een publicatie van TSS - Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
© TSS - Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 09 november 2006
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.