
Het WHO-rapport Antimicrobial Resistance: Global Report on Surveillance van april 2014 geeft een zo nauwkeurig mogelijk beeld van de omvang van antibioticaresistentie en de huidige mate van toezicht daarop wereldwijd. Zo bleek onder meer dat er vanuit alle WHO-regio’s hoge resistentiepercentages worden gerapporteerd en dat er in veel landen surveillancesystemen ontbreken waardoor beperkte informatie over resistente ziekteverwekkers beschikbaar is. In april 2015 verscheen een volgend WHO rapport Worldwide country situation analysis: response to antimicrobial resistance met een overzicht van de bevindingen van een wereldwijde survey om de mate van implementatie van effectief beleid in de strijd tegen antibioticaresistentie in kaart te brengen. Deze survey geeft aan dat essentiële bouwstenen voor bestrijding van antibioticaresistentie zoals laboratoriumcapaciteit, toegang tot antibiotica en effectieve infectiepreventie en controleprogramma’s vaak ontbreken in de deelnemende landen. Uit de survey blijkt eveneens dat bij het merendeel van de landen een nationaal actieplan ontbreekt, wat een belangrijk instrument is voor een optimale aanpak van het resistentieprobleem.

De Europese regio van de WHO
Nederland staat weliswaar bekend om haar beperkte gebruik van antibiotica en een algeheel laag niveau van antibioticaresistentie, maar resistente bacteriën kennen geen grenzen en verspreiden zich wereldwijd. In de Europese Unie bestaan reeds grote verschillen in het gebruik van antibiotica. De Europese regio zoals gedefinieerd door de WHO reikt verder dan alleen de Europese Unie, en heeft betrekking op 53 lidstaten, waaronder de Balkan, de Kaukasus en Centraal-Azië. Binnen deze regio bestaan grote verschillen op het gebied van infrastructuur, gezondheidszorg, voorlichting en activiteiten tegen antibioticaresistentie. Uit een wereldwijde WHO-survey bleek dat in twee van de drie landen in het oostelijke deel van de Europese regio van de WHO, antibiotica zonder recept van een arts konden worden verkregen. Meer dan de helft van alle geneesmiddelen – waaronder antibiotica – worden ondoelmatig voorgeschreven, verstrekt of ingenomen. Uit een WHO-studie naar het antibioticagebruik in Oost-Europa en Centraal-Azië gepubliceerd in The Lancet Infectious Disease (2014) en de gegevens van het European Surveillance on Antimicrobial Consumption Network (ESAC-Net), blijkt dat er bijna een viervoudig verschil bestaat tussen de laagste en de hoogste antibioticagebruikers onder de landen in de Europese WHO-regio. Zowel onder de EU-landen als onder de niet-EU-landen bevinden zich laag- en grootverbruikers. Laag antibioticagebruik is niet per definitie positief, dit kan ook onderbenutting betekenen, als gevolg van de beperkte toegang tot geneesmiddelen voor grote delen van de bevolking. De studie biedt een basis voor het nemen van maatregelen om antibioticaresistentie aan te pakken in de deelnemende landen. Zo heeft de Turkse regering al stappen ondernomen om het hoge antibioticagebruik te verminderen.

Centraal-Aziatische en Oost-Europese surveillance
Surveillance – het opsporen en trends signaleren – van antibioticaresistentie wordt uitgevoerd door alle landen van de Europese Unie (EU), alsmede IJsland, Liechtenstein en Noorwegen, via het Europese Antimicrobial Resistance Surveillance Network (EARS-Net), gecoördineerd door het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC). De surveillance van en informatie over resistente bacteriën in de niet-EU-lidstaten van de Europese WHO-regio is nog niet centraal geregeld en onvolledig. Een nationaal surveillancesysteem en de benodigde laboratoriumcapaciteit om routinematige gevoeligheidstesten uit te voeren, zijn daarvoor van essentieel belang. In Centraal-Azië en in Oost-Europese landen ontbreekt het daar vaak aan. Er is vaak sprake van beperkte middelen om de noodzakelijke laboratoriumcapaciteit op te bouwen, beperkte toegang tot reagentia, onvoldoende geschoold laboratoriumpersoneel, gebrek aan moderne richtlijnen en kwaliteitscontroles, beperkt gebruik van adequate methodes voor monsterafname en medisch-microbiologische diagnostiek in ziekenhuizen, en tot slot onvoldoende informatiemanagement en infrastructuur voor de centrale verzameling van gegevens op nationaal niveau.

Om al deze uitdagingen aan te pakken heeft de WHO/Europa samen met de Europese Organisatie voor Klinische Microbiologie en Infectieziekten (ESCMID) en het Nederlandse Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), in 2012 het Centraal-Aziatische en Oost-Europese Surveillance van antibioticaresistentie (CAESAR) netwerk opgericht. CAESAR helpt landen bij het opzetten of versterken van hun nationale surveillancenetwerken om zo bij te dragen aan internationale surveillance van antibioticaresistentie. WHO/Europa werkt hiervoor met een groep deskundigen om de lidstaten te voorzien van technische begeleiding voor de ontwikkeling van een nationaal systeem van toezicht op antibioticaresistentie. Er wordt bijvoorbeeld advies en training gegeven over standaardisatie van antibioticagevoeligheidstesten (AST) en het verzamelen van gestandaardiseerde AST-gegevens voor nationale surveillance. Het eerste CAESAR-jaarverslag, gepubliceerd in augustus 2015, geeft een voorlopig maar verontrustend beeld. De gerapporteerde resistentiegevallen bevestigen de noodzaak om in actie te komen en het belang van goede klinische praktijken om verdere verspreiding te beperken. Deze surveillancegegevens helpen om de bewustwording onder beleidsmakers en het publiek te verhogen en zijn daarom belangrijk in de strijd tegen antibioticaresistentie.