Honden laten zien wat er gebeurt als de mens zich met de evolutie gaat bemoeien. Menselijke gebruiksfuncties en esthetische overwegingen bepalen dan de positieve selectiedruk, terwijl de negatieve selectiedruk van een leven in het wild vrijwel ontbreekt. Het resultaat is een variatie in grootte, anatomische vorm en vacht – zo divers dat het moeilijk is te geloven dat een dwergtekkel en een bouvier tot dezelfde soort behoren.
Die variatie tussen verschillende hondenrassen leidt tot een merkwaardige observatie. Kleine rassen kunnen vijftien jaar leven, terwijl Deense doggen en sint-bernards gemiddeld al na zes jaar de geest geven. Dat is eigenlijk tegengesteld aan wat evolutiebiologen verwachten, want een algemene wetmatigheid in het dierenrijk luidt dat een groter dier gemiddeld langer leeft. Voor een belangrijk deel heeft dat te maken met het energieverbruik. Een dier met een lage massa heeft een hoger energieverbruik per kilo lichaamsgewicht. En dat leidt tot meer schade door vrije radicalen, en daarmee vroegere sterfte. Ziedaar de vrije radicalentheorie van veroudering, die in belangrijke mate kan verklaren waarom een muis korter leeft dan een olifant. Die wetmatigheid geldt zelfs als men kleine en grote individuen binnen eenzelfde diersoort met elkaar vergelijkt.
De Leidse evolutiebioloog Frietson Galis deed samen met de inmiddels afgestudeerde biologiestudente Inke van der Sluijs en ecoloog Tom van Dooren onderzoek naar dit fenomeen bij honden. Ze onderzochten twee datasets met gegevens over grootte en sterfteleeftijd van honden. Binnen een ras bleken de grote exemplaren iets ouder te worden dan de kleine. Daarmee bewijzen de onderzoekers dat honden geen uitzondering vormen op de regel: ook bij deze diersoort geldt de vrije radicalentheorie van veroudering. Maar zodra rassen onderling werden vergeleken, bleek het omgekeerde: de kleinere rassen veel langer leven dan de grote rassen, terwijl de grootste toch minder energie per kilo verbruikt.
Skeletafwijkingen
Dit verschil blijkt met selectief fokken te maken te hebben. Met name indirecte selectie op groeisnelheid blijkt de verklaring te kunnen geven voor de vroege sterfte van grote rashonden. De grootte van een volwassen hond wordt met name bepaald door de groeisnelheid tijdens het eerste levensjaar. Een Deense dog verhonderdvoudigt zijn lichaamsgewicht in het eerste jaar, een dwergpoedel wordt slechts twintig maal zwaarder. Ter vergelijking: een wolf wordt zestig maal zwaarder en een mens slechts drie maal. De hogere groeisnelheid blijkt ertoe te leiden dat ziektes als botkanker extreem veel vaker voorkomen dan in kleinere hondenrassen. Samen met skeletafwijkingen als heupdysplasie blijkt dit in belangrijke mate de levensduur van grote rassen te bekorten.
Wat begon als een theoretisch evolutionair onderzoek leidt tot de onverwachte conclusie dat het doorfokken op grootte enorme consequenties heeft voor de levensduur en welzijn van grote hondenrassen. En die problemen lijken alleen maar toe te nemen. Want hoewel sommige hondenrassen al honderden jaren bestaan, betekent dat niet dat de fokkerij stilstaat – integendeel.
Een sint-bernard van een eeuw geleden was een ander type hond dan een moderne rasvertegenwoordiger, zegt Galis. Ze toont foto’s van sint-bernards van een eeuw geleden, en van moderne exemplaren. Anno 1900 woog een sint-bernard nog geen vijftig kilo bij een schouderhoogte van zestig centimeter; honderd jaar later stopt de weegschaal bij 65 tot 85 kilo en reiken de schouders 70 tot 90 centimeter hoog. Het hele uiterlijk is veranderd: de dieren staan hoger op hun poten, hebben een langere nek, met een steviger kop. De sint-bernard heeft een macho-uiterlijk gekregen.
Abortus
Van der Sluijs: ‘Je ziet het bij meer rassen. Ook bij Deense doggen en Ierse wolfshonden heeft binnen honderd jaar een enorme toename in grootte en gewicht plaatsgevonden.’ Die selectiedruk leidt er volgens Galis zelfs toe dat fokkers en voederfabrikanten voeradviezen geven voor sommige grote rassen. ’Minder melk geven – met de fles – aan pups van grote rassen leidt tot veel minder gewrichtsproblemen, in vergelijking tot jongen die onbeperkt de speen van de moeder kunnen opzoeken. ’
Volgens Galis en Van der Sluijs zou bij grote rassen selectie op een lagere groeisnelheid gunstig uitpakken op de gemiddelde levensduur van een ras. Van der Sluijs: ‘Toch zal dat lastig zijn. Pups worden jong verkocht, en het meeste van wat er met de dieren gebeurt, vindt buiten het zicht van de fokker plaats.’ Misschien is het verlagen van de rasstandaard een oplossing. Als de volwassen hond kleiner moet blijven, wordt de groeisnelheid in het eerste jaar vanzelf lager. Van der Sluijs: ‘Ik heb niet de illusie dat fokkers dat advies zomaar zullen opvolgen.’
Er is nog een ander kenmerk waartegen nog makkelijker geselecteerd zou kunnen worden: extra tenen ofwel polydactylie. Galis: ‘Bij sommige hondenrassen, zoals herders, is de frequentie van extra tenen enorm verhoogd. Meestal worden die extra tenen op jonge leeftijd weggehaald, waardoor de eigenaar niet weet dat het dier met die eigenschap geboren is. Je kunt verwachten dat extra tenen gepaard gaan met allerlei problemen, dat weten we van andere diersoorten. Bij mensen leidt het vaak tot abortus en aangeboren afwijkingen. Mutaties voor extra tenen komen bij veel diersoorten weliswaar geregeld voor, maar er is in de evolutie nog nooit een diersoort ontstaan met extra tenen. Dat wijst erop dat extra tenen ernstig interfereren met de fitness van een dier, en dat zal bij honden niet anders zijn.’