Andrew Fire ontdekte dat je door dubbelstrengs RNA in te brengen in een cel de werking van afzonderlijke genen kunt stilleggen. Dat inzicht heeft vergaande gevolgen. Aan vrijwel alle biologische processen ligt de aanmaak van eiwitten ten grondslag. Het zijn de genen die daar de leiding over voeren, maar zonder RNA (ribonucleïnezuur) zouden de juiste bouwinstructies nooit de werkplaats voor de bouw van eiwitten (de ribosomen) bereiken. Een gen komt pas tot expressie, zoals genetici het noemen, wanneer RNA de opdracht heeft doorgegeven. Normaal gesproken bevat een RNA-molecuul een kopie van één van de twee strengen van het DNA van een bepaald gen, maar uit experimenten was halverwege de jaren tachtig al gebleken dat de andere streng van het RNA (het zogeheten anti-sense-RNA) soms in staat bleek de activiteit van een RNA te remmen.
Fire kwam er, in samenwerking met zijn collega dr. Craig Mello, in 1998 achter dat dubbelstrengs RNA de synthese van eiwitten met grote efficiëntie blokkeert: vandaar RNA-interferentie.
Ook buiten het laboratorium, en niet alleen in het wormpje C. elegans waar Fire mee werkte, vindt RNA-interferentie plaats. Het bleek al snel om een evolutionair goed bewaard mechanisme te gaan dat een centrale rol speelt in de natuurlijke ontwikkeling van alle schimmels, planten en dieren, en dat bijvoorbeeld bij de afweer tegen virusinfectie van groot belang is.
Fire deed zijn ontdekking van RNA interferentie in onderzoek aan het wormpje C. elegans.
Dit fundamentele inzicht in de werking van de natuur leverde een nieuwe, al gauw verder ontwikkelde techniek op om de functie van genen mee te bepalen. Want al zijn er de afgelopen jaren heel wat complete genomen beschreven, waar al die genen voor dienen is daarmee nog verre van duidelijk. Nu kan op celniveau gekeken worden naar de effecten van het uitschakelen of storen van een enkel gen, en dus naar de rol die zo’n gen heeft. Onderzoekers proberen inmiddels ook om in levende organismen specifieke genen te remmen. De hoop en verwachting dat de ontdekking van RNA-interferentie zal bijdragen aan de ontwikkeling van therapieën (tegen kanker, genetische aandoeningen, virusziekten) groeien daarmee vrijwel met de dag.
Andrew Z. Fire (midden, met blauwe trui) en zijn onderzoeksgroep
Wie is Andrew Fire?
Andrew Z. Fire, in 1959 geboren in Santa Clara County in Californië in de Verenigde Staten, haalde in drie jaar zijn ‘major’ in wiskunde aan de University of California in Berkeley, maar genetica werd zijn vak. Op zijn negentiende ging hij naar het Massachusetts Institute of Technology, in Cambridge in Massachusetts, waar hij in het laboratorium van latere Nobelprijswinnaar prof. Philip Sharp meewerkte aan de ontwikkeling van een toen nieuw gebied in de celbiologie: de biochemie die ten grondslag ligt aan de expressie van genen in de cellen van zoogdieren. Na zijn PhD. (zijn dissertatie uit 1983 ging over de genetica van adenovirussen), vertrok hij naar Cambridge in Groot-Brittannië. Daar werkte hij bij een van de grondleggers van de moleculaire biologie en inmiddels ook Nobelprijswinnaar, prof. Sidney Brenner, aan het DNA van het wormpje C. elegans, dat sindsdien in zijn onderzoek een hoofdrol speelt.
Tussen 1986 en 2003 maakte Andrew Fire deel uit van de staf van het Carnegie Institution of Washington, Department of Embryology in Baltimore. Hij begeleidde het onderzoek van tientallen studenten, promovendi en postdocs. In 2003 verhuisde hij zijn laboratorium naar de Stanford University School of Medicine (Departments of Pathology and Genetics), daarnaast is hij Adjunct Professor aan de Johns Hopkins University in Baltimore. Al sinds 1978 krijgt Fire beurzen en prijzen toegekend, zoals in 1997 de Maryland Distinguished Young Scientist Award en in 2003 de National Academy of Sciences Award in Molecular Biology (samen met dr. Craig Mello). Collega’s roemen zijn creativiteit en originaliteit.
Zie ook:
- Ten aanval: het virus te lijf (Kennislinkartikel)
- RNA interfereert met DNA-jubileum (Bionieuws)
- Vijf nieuwe kankergenen ontdekt m.b.v RNA interferentie (Kennislinkartikel)