Recente ontdekkingen rond het Noordzee-bekken, aan de oostkust van Engeland, tonen aan dat Noordwest-Europa mogelijk al een miljoen jaar geleden menselijke bewoning kende. Dat is veel eerder dan tot nu toe bekend was. Archeologisch en geologisch onderzoek in de diepte van dit bekken kan onthullingen opleveren over deze noordelijke expansies.
Noordwest-Europa vormde altijd de marge van het verspreidingsgebied van vroege mensachtigen en is daarom, mondiaal gezien, een ideaal studiegebied om te achterhalen hoe deze mensachtigen zich aanpasten aan de noordelijke breedtegraden.
De eerste mensachtigen
Tijdens de IJstijd overleefden veel planten en dieren in Europa de koudste perioden in zuidelijke oorden, van waaruit zij zich weer uitbreidden zodra verbeteringen in klimaat en omgeving dat toelieten. Het is aannemelijk dat de verspreidingsgebieden van vroege mensachtigen in Europa aan soortgelijke fasen van krimp en groei onderhevig waren. Noordwest-Europa vormde een sink, een gebied dat telkens vanuit sourcegebieden, delen van de ‘oude wereld’ zoals het Mediterrane bekken, bevolkt werd.

Sink-gebieden zijn interessant omdat zij ons iets kunnen vertellen over de ecologische tolerantie van vroege mensachtigen, vanaf het allereerste begin, in deze regio’s mogelijk 1,8 miljoen jaar geleden, tot en met het verdwijnen van de Neanderthalers, circa 35 duizend jaar geleden.
Multidisciplinair archeologisch en geologisch veldwerk en laboratoriumstudies maken het mogelijk om de ecologische achtergrond van de vroegste Europese bewoners in kaart te brengen en te interpreteren. Door zulk onderzoek begrijpen we uiteindelijk beter hoe deze mensachtigen zich aanpasten aan het leven in Europese gebieden.
Wanneer we eenmaal weten waar en wanneer vroege mensachtigen rond het Noordzee-bekken hebben geleefd, zullen we die informatie kunnen relateren aan onze kennis over de source-gebieden. Zo zullen we de relaties tussen sink- en source-populaties in kaart kunnen brengen, uitspraken kunnen doen over de overlevingskansen van vroege mensachtigen in noordelijke regio’s en beter weten hoe vaak Noordwest-Europa vanuit het zuiden opnieuw werd gekoloniseerd. Zulke kennis vertelt ons veel over Europa, maar is ook cruciaal voor het begrijpen van de mondiale migratiegeschiedenis van vroege mensachtigen.
Speld in hooiberg
Archeologisch onderzoek vindt nu noodgedwongen plaats aan de randen van het Noordzee-bekken, dus langs locaties aan de Nederlandse en Britse kusten die relatief goed toegankelijk zijn. De recente vondst van een Neanderthaler-fossiel in een Pleistocene afzetting voor de kust van Zeeland toonde ten overvloede het grote archeologisch potentieel van het Noordzee-bekken.
Archeologisch verreweg de interessantste sedimentlagen van het bekken bevinden zich echter onder water, aangezien elfduizend jaar geleden (na het laatste glaciaal) de zeespiegel fors is gestegen. Grote gebieden waar ooit jagers en verzamelaars woonden, liggen nu onder de Noordzee. Daar, in de zeebodem, zoeken naar archeologische schatten is vergelijkbaar met zoeken naar een speld in een hooiberg, en doorgaans veel te kostbaar.
Dankzij samenwerking tussen archeologen, geologen en de grond- en zandwinningindustrie zal zeebodemonderzoek de komende decennia echter toch kunnen worden aangevat. Wetenschappers zullen bodemmonsters analyseren die omhoog komen bij commerciële proefboringen en zo veelbelovende archeologische locaties kunnen opsporen.
Andersom zullen bedrijven profiteren van de opgedane geologische inzichten. Zo kan fundamenteel en toegepast onderzoek samen antwoord vinden op de vraag wie onze vroegste Noordwest-Europese voorouders waren, en in wat voor wereld ze leefden.
Oude beschavingen
Een heel andere historische vraag die centraal staat in het onderzoek van de komende tijd is die naar de betekenis van oude beschavingen voor de Europese cultuur van vandaag. Aan vroege beschavingen in het Nabije Oosten hebben we immers ons dagelijks brood, het alfabet en de bijbel te danken.

De cultuurhistorische betekenis van het Nabije Oosten (of Midden-Oosten: Turkije, Syrië, Libanon, Israël, Jordanië, Palestina, Irak, Iran, Egypte en het Arabische schiereiland) is zonder weerga. Ons graan stamt uit het heuvelland van Anatolië en Syrië; ons alfabet komt van de Phoeniciërs; het wiel en de wiskunde werden ontwikkeld in Mesopotamië, en via de Grieks-Romeinse smeltkroes van Oost en West bereikten ons de grote wereldgodsdiensten.
Tal van andere cruciale ontwikkelingen met een blijvend belang voor de Europese cultuur hadden plaats in het Nabije Oosten, zoals de domesticatie van planten en dieren en de ontwikkeling van de landbouw, de metallurgie, de eerste sedentaire gemeenschappen, steden en staten, grootscheepse, geïnstitutionaliseerde, internationale handel en nog veel meer.
Het spreekt dus vanzelf dat de belangstelling voor de Oriënt diep is geworteld. Nederland kent een lange traditie in het bestuderen van de voor-Islamitische talen en beschavingen van het Nabije Oosten. Nederlandse archeologen, filologen en andere onderzoekers zijn nauw betrokken bij omvangrijke opgravingen in Egypte, Syrië, Turkije, Jordanië, Israël en Irak en bij projecten om oude bronnen te vertalen en cultuur en identiteit in heden en verleden duiden. In Istanboel, Damascus en Caïro zijn Nederlandse wetenschappelijke instituten gevestigd.
De grote belangstelling voor de culturen van het Nabije Oosten versterkt de banden met de regio, en de intensieve samenwerking helpt de plaatselijke bevolking zich meer bewust te worden van haar rijke culturele erfgoed en pre-Islamitische geschiedenis.
Veelbelovende onderzoekslijnen
In recente jaren zijn nieuwe, belangwekkende onderzoekslijnen ontstaan waarvan veel wordt verwacht. Archeologen, filologen, paleobotanici en -zoölogen, natuurwetenschappers en andere disciplines trekken gemeenschappelijk op in grootscheeps veldonderzoek.
Een belangrijke focus vormen ‘marginale zones’ waar de vroegste landbouw is aangetroffen en waar mensen voor het eerst sedentaire leefgemeenschappen stichtten. We zullen leren hoe het klimaat er toen was, welke landschappen voorhanden waren, hoe zulke omstandigheden samenlevingen beïnvloedden, welke gewassen men verbouwde, waarom er hongersnoden waren en welke effecten irrigatie had – allemaal onderwerpen die ook vandaag nog zeer relevant zijn.

Het ontstaan en weer verdwijnen van vroege steden en staten, duizenden jaren geleden, is een ander focusgebied. Opgravingen in Syrië en Irak, en analyse van spijkerschriftteksten uit Mesopotamië, zullen ons helpen begrijpen waarom complexe, urbane samenlevingen ontstonden en waarom vroege imperia succesvol waren.
Uit het oude Nabije Oosten zijn ook veel andere teksten beschikbaar. Moderne linguïstische modellen zullen ons helpen het Soemerisch, Akkadisch, Hebreeuws, Syrisch, Hettitisch, Egyptisch en Koptisch beter te analyseren, zodat we dieper kunnen doordringen in die oude bronnen. Het zal unieke kansen bieden om complexe samenlevingen in de oudheid tot in detail te reconstrueren.
De vraag hoe in Egypte en Mesopotamië het schrift ontstond is een aandachtsgebied in zichzelf. Hoe veranderde de introductie van schrift de structuur van samenlevingen? Onder welke omstandigheden kon schrift zich verspreiden? Wat gebeurt er met een cultuur die naast schrift ook gedachtegoed uit een andere cultuur overneemt?
Onderzoek richt zich ook op religie, magie en ritueel in de oudheid. Kennis daarover is van belang voor het bestuderen van de wereldgodsdiensten, maar levert ook inzicht op in de ontwikkeling van religieus en ritueel denken en handelen in het algemeen – hoogst wezenlijke vragen tot op de dag van vandaag.
Op historisch en archeologisch gebied staan in de Nederlandse Wetenschapsagenda nog meer Grote Vragen die om een antwoord schreeuwen. Hoe veranderen culturele en nationale identiteiten in de loop van de tijd? Verloopt culturele integratie in het heden anders dan in het verleden? En hoe dan precies? Nieuwsgierig geworden? Lees de hele Nederlandse Wetenschapsagenda van KNAW.