Je leest:

Groningse hulp bij bestrijding

Groningse hulp bij bestrijding

Auteur: | 14 februari 2003

Een snelle invasie van de exoot Chromolaena bedreigt landbouw, toerisme en biodiversiteit in Afrika en Azië. Branden en wieden helpt een beetje. Biologische bestrijding dan maar?

Vrijwel alle toeristen die de wildparken van Zuid-Afrika aandoen, gaan op zoek naar de big five. Ze willen olifant, buffel, neushoorn, leeuw en luipaard zien. De luipaard is erg lastig, daarentegen zijn olifanten nauwelijks te missen. Deze grazers zijn lokaal zelfs zo talrijk dat ze geschoten moeten worden.De big five slaat dan ook niet op de meest zeldzame of de grootste zoogdieren. Cru genoeg zoeken de ecotoeristen naar de vijf beesten waarvoor jagers begin twintigste eeuw het meest betaalden om te mogen schieten.

Niet bepaald commercieel interessant zijn de bad big six, zes schadelijke planten.“Wanted: dead or alive” staat er boven de affiches in het National Kruger Park en het Hluhluwe-Umfolozipark. Daarop waarschuwen beheerders voor zes planten die het ecosysteem bedreigen.

De grootste boosdoener heet Chromolaena odorata, in het Engels siam weed of triffid weed (genoemd naar het boek The day of the triffids waarin een plantensoort de mens verdrijft). Het is een snelgroeiend, lichtgroen kruid dat vier meter hoog kan worden. Het produceert tot twee miljoen harige zaadjes per plant die met de wind over grote afstanden vervoerd worden.

Chromolaena is onlangs met stip de top honderd van de World’s Worst invaders binnengedrongen (zie kader). Chromolaena komt oorspronkelijk uit tropisch Amerika. Het heeft in vijftig jaar tijd zuidelijk en westelijk Afrika gekoloniseerd. In Oost-Afrika kent men de plant nog niet, hoewel het klimaat geschikt is voor de soort. Het is wel een punt van zorg: Kenia en Tanzania herbergen immers belangrijke hot spots voor biodiversiteit (zoals het Serengeti-park).

Ook in India is de plant sterk invasief. De Aziaten brachten Chromolaena als decoratieplant in hun tuinen. Het kruid ontsnapte echter, koloniseerde India en is nu via Indonesië zelfs naar Australië getrokken. Exoten kunnen zeer succesvol een nieuw gebied koloniseren, doordat ze daar geen natuurlijke vijanden hebben. Al bijna een halve eeuw buigen ecologen zich over ‘regels’ van invasie, maar tot een theorie met voorspellende waarde heeft dat nog niet geleid. Statistische studies hebben voorlopig drie voorspellers van invasiesucces opgeleverd: voortplantingsdruk, geschiktheid van habitat en eerdere successen bij andere invasies.

Han Olff, hoogleraar Community and conservation ecology in Groningen, bestudeert met een NWO-Pionier subsidie de invasie van C. odorata om het mechanisme achter invasieve planten te achterhalen. Het is onderdeel van een groter onderzoek naar verklaringen en bedreigingen van biodiversiteit in savanne-ecosystemen. In januari is promovenda Mariska te Beest begonnen, over vier jaar hopen zij en Olff te weten hoe invasieve soorten in het algemeen en Chromolaena in het bijzonder zich verspreiden.

Uiteindelijk moet die kennis nieuwe invasies helpen voorkomen. Olff: "Het idee is dat Chromolaena een snelle en een langzame invasie kent. De eerste invasie verloopt op klassieke wijze, door via zaadverspreiding snel geschikte habitats te bezetten. Tijdens de langzame invasie maakt de plant ongeschikt habitat geschikt voor zichzelf. De plant houdt van vochtige omstandigheden, en maakt door het tegengaan van verdamping de bodem zelf vochtig. We vermoeden dat de populatie zich hierdoor langzaam aan de randen uitbreidt, door daar een vochtig milieu te creëren zodat nieuwe planten zich kunnen vestigen.’

Hluhluwe-Umfolozi

Misschien wel het ergst getroffen is het Hluhluwe-Umfolozipark, in het oosten van Zuid-Afrika. Dit park wordt geroemd om haar succesvolle herstelprogramma voor witte neushoorns, waardoor dit dier niet meer tot de bedreigde soorten wordt gerekend.

In grote delen van Hluhluwe-Umfolozi is het landschap van roodbruin zand met acacia’s veranderd in een groene zee van onkruid. Omdat ze tot enkele meters hoog reiken, is het zicht miniem. Slechts een enkele palm of acacia stijgt erboven uit. " Chromolaena," verzucht Hluhluwe-gids Thokozani. “De plant komt uit Zuid-Amerika. Het is in 1948 in een partij paardenvoer de Zuid-Afrikaanse havenstad Durban binnengevaren. Het is een groot probleem hier. Het verdrijft andere planten, zodat er minder voedsel is voor de grazers. Bovendien is het zo dik dat veel dieren er niet door heen kunnen lopen.”

Hij wijst naar een groep lokale arbeiders, twintig meter verderop. Met kapmessen halen ze het onkruid weg. Het geheel geeft een zinloze indruk. De zeeën van Chromolaena zijn zo groot en het zijn er zoveel, daar valt nooit tegenop te wieden. Toch is er wel enig zichtbaar effect, meldt Thokozani, omdat veel mensen worden ingezet. Het wieden is onderdeel van het Working for Water-project, een project van de regering dat werk verschaft aan veertigduizend – donkere – ongeschoolde arbeiders. Zo’n tienduizend Zuid-Afrikanen houden zich bezig met het verwijderen van Chromolaena. Gezien de aard van het project is werkvoorziening overigens minstens zo belangrijk als het biologische effect.

Browser

Ook gaan de Groningse ecologen bepalen wat het effect is van Chromolaena op de biodiversiteit (planten, insecten en grote herbivoren). "Eigenlijk weten we dat niet en dat is raar voor zo’n grote invasie. Het lijkt erop dat het een negatief effect heeft op de totale biodiversiteit. Chromolaena is waarschijnlijk een snelle groeier, inheemse planten verdwijnen doordat ze in de schaduwkomen te staan. Daardoor zullen ook bepaalde insecten verdwijnen.’

Ook bestaat het idee dat de habitat van grotere dieren zal verdwijnen. “De zwarte neushoorn bijvoorbeeld is een browser, hij voedt zich met bomen. Een belangrijke voedselplant voor de zwarte neushoorn is de Spirostachys africana, welke waarschijnlijk door C. odorata wordt weggeconcurreerd. Triffid weed zelf is niet erg voedzaam en bevat zelfs cyanogene componenten – het is een beetje giftig.”

Ecologische schade is niet de enige zorg. Behalve verlies van biodiversiteit vormt de struik ook een bedreiging voor het toerisme. Olff: “In gebieden met een sterke invasie kijk je niet uit op riviermondingen en savannes, maar tegen een muur van Chromolaena. Dat werkt negatief op het toerisme: tour operators verkiezen dan een ander wildpark. Wij vinden dat misschien raar, maar in die gebieden kan dat een fors verlies van inkomsten opleveren.”

Wieden

In Zuid-Afrika wordt _Chromolaena_op drie manieren bestreden: door te wieden, met herbiciden, en door branden te stichten. Dat wieden gebeurt vooral in het hart van de invasie, maar als het vermoeden van Olff dat de populatie aan de rand zijn eigen habitat creëert klopt, dan lijkt het verstandiger de randen van de Chromolaena-populatie te bestrijden.

Met de gecontroleerde branden proberen de Zuid-Afrikanen het onkruid te vernietigen, maar dat is lastig omdat Chromolaena de bodem vochtig houdt, waardoor de vegetatie groen blijft en moeilijk brandt. Het wieden en branden lijkt dan wel enig effect te hebben, maar is onvoldoende om triffid weed in te dammen.De laatste jaren tonen ecologen meer vertrouwen in biologische bestrijding. Pathogene schimmels, nachtvlinderrupsen en kevers zouden het onkruid duurzaam kunnen onderdrukken. Die gedachte leidde tot een zoektocht naar Chromolaena-pathogenen en -predatoren in Argentinië, Paraguay, Brazilië, Bolivia, Venezuela, Trinidad, Jamaica, Caribische eilanden en de Amerikaanse staat Florida.

De introductie ervan in Afrika en Azië leidde echter niet tot veel resultaat. Volgens Olff komt dat omdat het ecosysteem zo divers is. “Als je een rups loslaat, zijn er wel 25 soorten mieren, sluipwespen en kevers die de rups opeten.” De biologische bestrijder wordt op zijn beurt biologisch bestreden. “Biologische bestrijding werkt dus eigenlijk té goed,” grapt Olff.

In Pretoria loopt nog een project met kevers en in Hluhluwe zijn recent twee Zuid-Amerikaanse motten losgelaten – tevergeefs. Alleen in Azië is enig succes geboekt, met de mot Pareuchaetes pseudoinsulata en de Argentijnse vlieg Procecidochares connexa.

Te succesvol

Toch is voorzichtigheid geboden bij de introductie van biologische bestrijders. Een nieuwe exoot kan wel eens te succesvol zijn. Dat zou niet voor het eerst zijn. De suikerrietpad die in Australië werd ingezet tegen de schadelijke suikerrietkever, werd zelf een plaag. De carnivore roze wolfslak die in 1955 in Hawaï de Afrikaanse slak moest verdrijven, at daar echter de inheemse slakken.

Olff: “Het is een moeilijke discussie. In Zuid-Amerika staan de biologische bestrijders van Chromolaena onder controle omdat ze onderdeel zijn van een groot voedselweb. Hoe zo’n rups zich in Zuid-Afrika gaat ontwikkelen, weet je niet. Wat een exoot in een nieuwe ecosysteem kán doen, laat Chromolaena zelf zien.”

“Tijdens mijn colleges vraag ik studenten altijd wat nu de grootste bedreiging voor biodiversiteit is. Vaak denken ze aan de jacht en verslechterde milieukwaliteit. Dat zijn echter typisch westerse problemen. Op wereldschaal wordt biodiversiteit in de eerste plaats bedreigd door habitatverlies, en direct daarna komen de invasieve soorten.”

The World’s Worst invaders

De lijst van de honderd schadelijkste indringers wordt bijgehouden door de Invasive Species Specialist Group, dat een onderdeel is van de IUCN (International Union for Conservation of Nature and Natural Resources). De IUCN houdt ook lijsten bij van bedreigde soorten: de bekende rode lijst.

De samenstellers van de global invasive species database in Nieuw-Zeeland letten niet alleen op de bedreiging voor de wereldwijde biodiversiteit, ook de schade aan menselijke activiteiten als landbouw en toerisme wordt meegenomen.

Bekende invasieven uit de top honderd zijn de malariamug (tropen), suikerrietpad (Australië), roze wolfslak (Hawaï), bruine boomslang (Nieuw-Zeeland) en de nijlbaars (Victoriameer). Drie van de honderd schadelijksten komen in Nederland voor. De driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) komt oorspronkelijk uit de Kaspische en Zwarte zee en wedijvert hier met zoöplankton en inheemse mosselen om voedsel. De mossels hechten zich massaal in de koelwaterleidingen van elektriciteitscentrales en drinkwaterinstallaties.

De Chinese wolhandkrab (Eriocheir sinensis) komt – jawel – uit China, werd begin twintigste eeuw in een rivier in Duitsland geïntroduceerd en heeft zich inmiddels over heel Europa verspreid. De krab levert een flinke kostenpost op voor de visserij en aquacultuur (kunstmatige visteelt). De beverrat tenslotte, Myocastor coypus, vindt zijn oorsprong in Zuid-Amerika. Het beest wordt gevreesd door dijkgraven en boeren. Het dier graaft tot vier meter diepe holen in oevers en dijken en vreet aan gewassen als suikerbieten, maïs en aardappelen.

Dit artikel is een publicatie van Bionieuws.
© Bionieuws, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 14 februari 2003
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.