In de Verenigde Staten wordt sinds 1996 genetisch veranderde maïs verbouwd. Vergeleken bij gewone maïs is er slechts één gen toegevoegd. Dat gen, afkomstig uit een bacterie, zorgt ervoor dat de voedselplant een insectengif aanmaakt, ook wel het Bt-toxine genoemd. Rupsen van de Europese maïsboorder – een soort mot – die de plant eten sterven binnen twee dagen, waardoor de maïsplant grotendeels onaangetast blijft. De gentechmaïs is inmiddels mateloos populair onder Amerikaanse boeren.
Maar het moet niet té populair worden, zeggen William Hutchinson en zijn collega’s deze week in het blad Science. Tot dusver teelden Amerikaanse boeren gentechmaïs altijd naast gewone maïs. En dat werkt nog het best, aldus de biologen.
De onderzoeksgroep van Hutchinson bestaat voornamelijk uit insectenexperts – ook wel entomologen – die al sinds 1962 bijhouden in hoeverre de landbouw van de staten Minnesota, Illinois en Wisconsin last heeft van insectenplagen. Toen in 1996 Bt-maïs werd aangeplant, scoorden de wetenschappers eveneens netjes of ze rupsen van de Europese maïsboorder op Bt-akkers of gewone akkers tegenkwamen.

En de cijfers vertellen een positief verhaal. Sinds de introductie van gentechmaïs zijn er op deze akkers niet alleen minder plagen van de Europese maïsboorder, maar profiteren zelfs de gewone maïsakkers ook mee: vraat van de rups is met ruim de helft afgenomen. De biologen rekenen voor dat van de bijna 7 miljard Amerikaanse dollars die dankzij Bt-maïs worden bespaard, ongeveer 4 miljard in het voordeel van gewone maïs is. Die besparing was nooit zo groot geweest als alle maïsteelt uit Bt-maïs bestond, of uit gewone maïs, stellen de biologen. Juist de mix levert extra bescherming op, blijkt uit de cijfers.
Maar hoe kan zo’n mix van gentech- en normale akkers meer bescherming opleveren? Dat beredeneren de wetenschappers als volgt. Stel, je hebt twee akkers, een met Bt-maïs en een met gewone maïs. Plus een heleboel vliegende motten van de Europese maïsboorder die op het punt staan eitjes te leggen. Die eitjes leggen ze willekeurig verdeeld over de twee akkers. De eitjes die op de gewone maïs terechtkomen, zullen de akker aantasten. Eitjes op de Bt-akker leveren weinig schade op. Maar omdat de Bt-akker de helft van de eitjes ‘wegvangt’, scheelt dat weer mooi voor de gewone maïsakker. Daarin zit die besparing van 4 miljard dollar.

Maar een nog belangrijker voordeel is dat dankzij de mix van Bt- en gewone maïs, de maïsboorder nooit aan de Bt-maïs zal wennen: er treedt geen resistentie op. Wanneer de eitjes uitkomen zullen de meeste rupsen op de Bt-maïsakker doodgaan, op een enkeling na die resistent blijkt. Maar de rupsen op de gewone akker overleven hun vreetpartij massaal, wat er uiteindelijk toe leidt dat de meeste maïsboorders die straks weer eitjes gaan leggen, niet resistent zijn tegen Bt-maïs.
De enkeling met resistentie legt misschien ook eitjes, maar ze blijven in de minderheid. En ze geven hun weerbarstige eigenschap dus niet of nauwelijks door aan de rest van de motten. Anders gezegd: zo’n strategie van twee soorten akkers voorkomt de evolutie van motten die resistent zijn tegen het Bt-toxine.
Overigens is het niet toevallig dat in de Verenigde Staten gewone maïsakkers pal naast Bt-maïsakkers liggen. Juist op basis van bovenstaande theorie, die uit een computersimulatie rolde, stelde de Amerikaanse milieubescherming (EPA) de regel in dat de twee soorten maïsakkers nooit verder dan 800 meter uit elkaar mogen liggen. Alleen dan kun je, volgens de computersimulatie, Bt-resistentie onder de motten voorkomen. Met het nieuwe onderzoek van vandaag lijkt die voorspelling te kloppen.