Je leest:

Geven omdat het hoort

Geven omdat het hoort

Auteur: | 21 april 2008

Mensen met een laag inkomen geven relatief meer geld aan goede doelen dan rijke mensen. Ook mensen met een uitgebreid sociaal netwerk zijn gulle gevers. Met een gift willen Nederlanders vooral voldoen aan de verwachtingen van hun omgeving. Sociale normen spelen een essentiële rol bij geefgedrag, zo blijkt uit promotie onderzoek van sociologe Pamala Wiepking. Zij promoveert vandaag aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Het wordt vaak gezegd: rijken zijn vrekken en mensen met weinig geld, kunnen het meeste missen. Wiepkings onderzoek lijkt dit idee te bevestigen. Arme huishoudens blijken namelijk relatief vrijgeviger dan mensen met een grote bankrekening. Nederlanders met een laag inkomen geven ongeveer 1,6% van hun inkomen weg, terwijl landgenoten met een hoog inkomen slechts 0,2% van hun inkomen aan een goed doel overmaken. Armen zijn daarmee maar liefst 8 keer zo vrijgevig.

Pamala Wiepking deed kwantitatief onderzoek naar het geefgedrag van Nederlanders. In 2005 hebben we met z’n allen 1,9 miljard euro aan goede doelen gegeven.

De geefstandaard

Volgens de sociologe kan dit grote verschil in het geefgedrag van arm en rijk worden verklaard door de zogenaamde ‘geefstandaard’. Dit is een algemeen geldende norm over wat een passend bedrag is om te geven. Tijdens de nationale actie voor de Tsunami slachtoffers in 2004 gaven de meeste Nederlanders bijvoorbeeld een bedrag van 25 euro. Dat vonden Nederlanders, of ze nu arm of rijk waren, blijkbaar een passend bedrag. Bij een deur-aan-deur collecte gelden weer andere normen: een paar klinkende munten van 1 of 2 euro zijn meestal wel genoeg.

Uit Wiepkings proefschrift blijkt dat armen en rijken dezelfde geefnormen hebben. Het bedrag dat we geven staat daarmee grotendeels vast, maar de waarde daarvan is relatief. Voor iemand met een laag inkomen betekent 25 euro een week boodschappen, voor iemand met een hoog inkomen misschien niet meer dan een lunch.

Het kwantitateve onderzoek van Wiepking bevestigt de sociologische theorie dat het geefgedrag van mensen sterk wordt beïnvloed door anderen. ‘Mensen geven vaker aan een goed doel wanneer ze denken dat anderen ook hebben gegeven,’ aldus de promovenda in haar proefschrift. ‘Ook zijn mensen gevoelig voor informatie over de hoogte van de bedragen die anderen hebben gegeven. Ze stemmen het absolute bedrag dat ze doneren af op het bedrag dat ze denken dat anderen hebben gegeven.’

Arm en rijk hebben dezelfde normen over wat we aan goede doelen moeten geven: een rijk iemand duwt niet opeens een briefje van 50 euro in de collectebus, net zo min als een minima een dubbeltje doneert.

Sociaal en vol vertrouwen

Nederlanders met een uitgebreid sociaal netwerk, blijken, net als armen, relatief vrijgevig te zijn. Dit komt volgens Wiepking doordat deze mensen ook vaker om een gift worden gevraagd. Wie twee banen heeft, voetbalt, lid is van een politieke partij, de buurtbarbecue organiseert én in de ouderraad van school zit, zal vaker worden benaderd om geld te doneren. Als het verzoek van een bekende komt, zijn we nog sneller geneigd in de buidel te tasten voor een goed doel.

Daarnaast speelt ook de persoonlijkheid een rol bij de goedgeefsheid van mensen, zo blijkt uit het onderzoek. Mensen met een groot sociaal netwerk hebben meer vertrouwen in de medemens: zonder vertrouwen word je namelijk niet gemakkelijk lid van een groep. Tegelijkertijd is vertrouwen ook een belangrijke voorwaarde voor vrijgevigheid. Een vrijgevig persoon vertrouwt de hulporganisatie en gaat er ook van uit dat het geld goed terecht komt. De wantrouwende medemens zal denken dat de donatie toch alleen maar in de zakken van managers verdwijnt en zal dan ook de hand op de knip houden. Ook eigenschappen als inlevingsvermogen (of empathie) en een goed ontwikkeld cognitief vermogen zijn belangrijke voorwaarden voor het kunnen onderhouden van een groot sociaal netwerk én vrijgevig gedrag.

Nationale acties voor het goede doel brengen het meeste geld op als het economisch goed gaat en er niet te veel acties per jaar zijn. Als het economisch slecht gaat, geven mensen minder geld en hebben de hulporganisaties niet genoeg geld om een nationale actie op touw te zetten. Daarnaast hebben mensen last van ‘actie-moeheid’, zo blijkt uit Wiepkings onderzoek.

Goed voor ons imago

Wie wel eens een tientje aan Greenpeace overmaakt, of een euro in de collectebus van de Hartstichting stopt, doet dat om verschillende redenen, zo laat het onderzoek van Wiepking zien. Omdat we willen bijdragen aan een betere wereld, bijvoorbeeld. Maar ook omdat het goed is voor ons zelfbeeld – we kunnen onszelf vervolgens zien als genereus en onbaatzuchtig. Ook laten we met een gift zien dat we betrokken burgers zijn. En we laten zo zien dat we weten hoe het hoort. De verwachtingen en normen van onze sociale omgeving hebben daarmee grote invloed op ons geefgedrag. Dat geldt voor rijken én voor armen.

Pamela Wiepking promoveert op 21 april aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij deed haar onderzoek bij de werkgroep Filantropische Studies en haar proefschrift heet ‘For the Love of Mankind. A Sociological Study on Charitable Giving.’

Lees hier artikelen van Pamala Wiepking op Kennislink:

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 21 april 2008
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.