Komter verklaart dergelijke effecten met behulp van antropologische theorieën over de gift. Deze theoriën zetten uiteen dat geschenken geven tegelijkertijd de erkenning is van de ander als potentiële bondgenoot. Meer solidariteit zal de problemen in de huidige samenleving eerder verergeren dan verminderen. Dat lijkt tegen de intuïtie in te gaan, omdat solidariteit meestal wordt aangehaald als een goed verschijnsel dat de samenleving stabiliseert en veiliger maakt. Mensen verschillen echter in de mate waarin ze kunnen geven en ontvangen, en dat heeft invloed op het ontstaan van solidariteit. Dat blijkt onder andere uit onderzoek naar familiesolidariteit.
Aafke Komter, hoogleraar aan de faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht: ‘Mensen die zich niet geaccepteerd voelen door hun familie, de zogenoemde “zwarte schapen”, blijken meestal een lagere opleiding en een lager inkomen te hebben. Ze zijn veelal van middelbare leeftijd en alleenstaand. Hoewel er geen duidelijke sekseverschillen zijn, hebben vrouwelijke alleenstaande ouders een grotere kans om zich een zwart schaap te voelen. Dus juist degenen die het minste hebben, blijken slechtere familierelaties te ervaren. Dat is sneu.’
Het onderzoek van Komter maakt deel uit van de Netherlands Kinship Panel Study, dat de aard en kwaliteit van familiebanden onderzoekt van 8.500 autochtone en allochtone Nederlanders. ’Ruim de helft van de respondenten scoort positief op het aantal activiteiten dat ze met hun familie onderneemt. Bijvoorbeeld doordat ze samen Sinterklaas en Kerstmis vieren en verjaardagsvisites afleggen. Ook geeft ruim de helft aan dat ze de afgelopen twaalf maanden praktische ondersteuning hebben gegeven aan familieleden, zoals boodschappen doen.
Het onderzoek beperkt zich tot de primaire familierelaties, zoals tussen ouders en kinderen en tussen broers en zussen onderling. Met de kwaliteit van die familierelaties zit het gemiddeld genomen dus wel goed, ook al is het daarin wel zichtbaar dat lager opgeleide respondenten net iets minder positief scoren dan hoger opgeleiden. De analyse toont ook aan dat scores op familiesolidariteit hoger zijn naarmate respondenten religieuzer zijn. Verder lijkt het erop dat het sociale klimaat van het gezin waarin de respondent is opgegroeid, een sterke verklarende factor is. De mate waarin in het gezin van herkomst samen activiteiten werden ondernomen, hangt sterk samen met de kwaliteit van de huidige familierelaties.’
De kwaliteit van familierelaties, uitgezet naar leeftijd en sekse. Bron: NKPS
De gift
Na zo’n redelijk positieve indruk van familiesolidariteit in Nederland werd het interessant om subgroepen te analyseren: wie scoren er zeer laag en wie zeer hoog? Komter: ’Toen bleek dat één op de acht respondenten zich een zwart schaap voelt. Vervolgens heb ik onderzocht wie zich een “redder” ( saviour) voelt, door te vragen “in hoeverre voelt u zich verantwoordelijk om problemen op te lossen als er problemen zijn in uw familie?” Daar antwoordde ongeveer de helft van de ondervraagden positief op. In deze groep zitten veel vrouwen die vaker de middelbare leeftijd hebben, hoger opgeleid zijn en kinderen hebben. Verrassend genoeg zitten daar opnieuw veel alleenstaande ouders tussen. Mogelijk wordt dat veroorzaakt doordat alleenstaande ouders er alleen voor staan als hun kinderen problemen hebben.
‘Familiesolidariteit is dus niet gelijkmatig verdeeld en daarom zijn Komters onderzoeksresultaten een illustratie van het ’Mattheuseffect’, waarin voor- en nadelen zich ongelijk verdelen over een groep: degenen die er het best aan toe zijn, profiteren ook het meest van de voordelen. Robert Merton introduceerde het begrip destijds om te beschrijven dat beroemde wetenschappers onevenredig veel prijzen ontvangen, met als gevolg dat ze nog meer aanzien en roem vergaren. Bij familiesolidariteit kunnen de hoger opgeleiden en rijkeren het meeste geven aan hun familie. Dat leidt ertoe dat ze ook meer ontvangen en meer familiesolidariteit ervaren. Degenen met een lagere opleiding en een lager inkomen hebben minder te bieden en krijgen als gevolg daarvan ook minder steun van hun familie, hoewel ze het objectief gezien harder nodig hebben.
Robert K. Merton (1910-2003) introduceerde voor het eerst het ‘Mattheuseffect’, waarbij voor- en nadelen zich in toenemende mate ongelijk blijven verdelen over een groep: degenen die er het best aan toe zijn kunnen het makkelijkst iets geven en zullen daardoor ook sneller iets terugkrijgen. Degenen die het niet kunnen missen zullen minder snel iets geven en dus ook minder snel iets terugkrijgen, terwijl zij het nou juist het hardst nodig hebben.
Door zulke inzichten verandert het begrip ‘familiesolidariteit’. Het vanzelfsprekende saamhorigheidsgevoel wordt een verschijnsel dat bestaat uit door mensen opgebouwde sociale bindingen. Die bindingen ontstaan doordat mensen aan elkaar geven en van elkaar ontvangen. Het is dan ook geen toeval dat Komter deze verbinding tussen solidariteit en geven heeft uitgewerkt in haar boek “Solidariteit en de gift: sociale banden en sociale uitsluiting”. Daarin verbindt ze antropologische theorieën over geven met sociologische theorieën over solidariteit en sociale cohesie. ‘Zoals de antropologe Mary Douglas dat verwoordt: een theorie over de gift is een theorie over solidariteit, want het gaat bij giften niet om cadeautjes, maar om de morele banden die daardoor ontstaan. Geven verplicht de ontvanger tot dankbaarheid en veronderstelt wederkerigheid, en het principe van wederkerigheid omvat impliciet de erkenning van de ander als potentiële bondgenoot’, aldus Komter.
‘De antropologische theorieën spraken directer aan, omdat iedereen weet wat geven is en het effect ook meteen duidelijk is. Giften zijn veel meer interpersoonlijk en worden uitgewisseld binnen kleinschalige verbanden, terwijl solidariteit vooral als groepsverschijnsel wordt beschouwd. Bovendien zien de antropologen zowel de positieve als de negatieve kanten van geven. Mensen geven om een positief gevoel uit te drukken, zoals vriendschap en dankbaarheid, maar ze kunnen er ook macht en prestige mee benadrukken. Door overgenereuze giften te geven die de ander niet met een passende gift kan beantwoorden, kun je de ander afhankelijk maken en kleineren. Mensen geven vooral aan degenen die hen het meest nabij zijn, ook binnen families, en dat illustreert de gevaren van kleinschalige solidariteit, namelijk particularisme en uitsluiting van buitenstaanders en zwarte schapen.’
De gevaren van solidariteit
Het zijn met name de antropologen die iets te zeggen hebben aan de sociologen, want sociologen zoals Durkheim zagen solidariteit en sociale cohesie voornamelijk als iets positiefs. Durkheim bestudeerde solidariteit meer op groepsniveau en voor hem was solidariteit iets wat mensen aan elkaar bindt, het sociale cement van de samenleving’, vervolgt Komter. ‘Maar ook grootschalige groepssolidariteit heeft zijn gevaren, want groepen met een uitgesproken etnische, religieuze of nationalistische grondslag hebben vijandige groepen als het ware nodig voor hun eigen overleving. Buitenstaanders worden dan tot vijanden bestempeld, waardoor sterke onderlinge solidariteit in extreme gevallen kan omslaan in etnische zuivering en gewelddadige onderdrukking, zoals in voormalig Joegoslavië. In zulke gevallen veranderen de giften van groepsleden in offers, doordat hun persoonlijke autonomie en vrijheid wordt opgeofferd ter wille van het groepsideaal.’
‘Een voorbeeld daarvan is hoe in communistische groepen het een teken van politieke deugdzaamheid was om persoonlijke belangen en persoonlijke levens aan de politieke zaak te offeren. De recente gebeurtenissen rond de moord op Theo van Gogh illustreren hoe fataal de interne, op de eigen groep en tegen de buitenstaanders gerichte solidariteit kan uitwerken. Solidariteit heeft dus ook grote nadelen en daarom is het geen wonderlijm voor de gefragmenteerde, geïndividualiseerde en multiculturele samenleving.’
Komter’s boek: ‘Solidariteit en de gift’
Het idee voor Komters boek is ontstaan in de jaren negentig. Ineens was er toen weer belangstelling voor het onderwerp sociale cohesie, want de Nederlandse regering maakte zich zorgen over het gebrek aan sociale cohesie in de samenleving. Vervolgens begon NWO met grote onderzoeksprogramma’s over cohesie en solidariteit, waarbij sociale cohesie echter impliciet als een positief verschijnsel werd beschouwd, als iets waarvan je nooit te veel kunt hebben.
Komter: ‘Wat ik het meest interessant vindt, zijn de negatieve kanten van solidariteit. Daarmee wil ik bereiken dat de gevaren van solidariteit beter onder ogen worden gezien.’ Zij is dan ook kritisch over cultuurpessimisten zoals Zygmunt Bauman, Ulrich Beck en Richard Sennett, die klagen over desintegratie van burgerschap en gezinsleven, oprukkende individualisering en gebrek aan betrokkenheid. Zulk achteruitgangsgeloof is van alle tijden, illustreert Komter met een citaat van de Amerikaanse historicus Thomas Bender: ‘Hoe vaak kan de beschaving eigenlijk teloorgaan?’
Bovendien worden nieuwe vormen van solidariteit daarbij makkelijk over het hoofd gezien. Voorbeelden daarvan zijn LETS (een ruilsysteem voor diensten), buddynetwerken voor AIDS-patiënten, stadsprojecten, zoals ‘de tien Goudse stadsregels’ en het Rotterdamse ‘Opzoomeren’, en globale netwerkorganisaties voor sociale ontwikkelingen en milieu.
Gebrek aan solidariteit
Toch maakt Komter zich zorgen over een gebrek aan twee soorten solidariteit. Ten eerste de civiele solidariteit: de alledaagse solidariteit met andere mensen in de publieke sfeer. Zulke solidariteit is gebaseerd op persoonlijke controle van spontane impulsen, goede manieren, erkenning van anderen als medeburgers en de bereidheid om privé-belangen ondergeschikt te maken aan publieke belangen.
Allerlei gegevens over vandalisme, agressief gedrag en schietpartijen wijzen volgens Komter op een achteruitgang van deze vorm van solidariteit. Ze vermoedt dat er een verband is met de grotere behoefte aan persoonlijke erkenning en bevestiging van hedendaagse burgers, waardoor die veel kwetsbaarder zijn voor narcistische krenkingen en ook meer geneigd zijn om daar met agressie op te reageren.
Ten tweede heeft onze samenleving, volgens Komter een nieuw sociaal weefsel nodig, waarin autochtonen en allochtonen op een respectvolle manier met elkaar kunnen samenleven. De antropologen Malinowski en Sahlins wezen erop dat hoe nabijer de ander is, hoe groter de solidariteit.
Echter, in vroegere, minder grootschalige samenlevingen werden vreemdelingen toch zeer gastvrij ontvangen. Enerzijds werd gastvrijheid beschouwd als het equivalent van de fundamentele erkenning van “anderszijn” (pluraliteit). Gastvrijheid was daarmee de basis van de moraal. Maar er was ook sprake van wederzijdse afhankelijkheid: zoals vreemdelingen jou nodig hebben, zo kun jij hen op een bepaald moment ook zelf nodig hebben en daarom moet je hen gastvrij onthalen. In de moderne westerse verzorgingsstaat is dat idee van gastvrijheid echter niet meer toe te passen.’
Aafke Komter
Werkende wederkerigheid
Welke oplossing ziet Komter voor deze problemen? ‘Het gaat niet om meer solidariteit, maar andere solidariteit. Bijvoorbeeld door op bepaalde gebieden terug te keren naar een kleinere schaal, met herkenbare anderen voor je, zodat je weet met wie je te maken hebt. Op een dergelijke schaal kan het wederkerigheidsprincipe van de gift, dat zo’n elegante combinatie is van eigenbelang en de vereisten van het sociale leven, weer werken’, aldus Komter. ‘Het University College in Utrecht is een voorbeeld van zo’n kleinere schaal, en daar ervaar ik ook zelf dat lesgeven voor een kleine groep studenten anders is dan voor een massale collegezaal. Juist de kleine schaal maakt onderlinge loyaliteit en identificatie mogelijk, waardoor het leerproces enorm bevorderd wordt. Maar zulke initiatieven moet je vooral niet overdrijven en je moet er ook niet idea¬listisch over doen, want op veel gebieden is zo’n “terugkeer” naar kleinschaligheid eenvoudig niet mogelijk.’
‘Eigenlijk kan ik het woord solidariteit niet meer horen met al zijn zinderende connotaties van vrijheid, gelijkheid en broederschap’, bekent Komter. ‘Het concept van de gift vind ik interessanter en veelbelovend, want dat gaat over onderlinge afhankelijkheid, wederzijdse verplichting en binding, en daar moeten we het van hebben in dit leven. Daarom zie ik mijn boek als een poging om het begrip solidariteit van zijn abstracte en soms ook gevaarlijke kanten te ontdoen door het te transformeren in “de gift”.’