Overheden en farmaceuten maken zich op voor de komst van H5N1, maar bijna niemand weet wat de gevolgen van zo’n grote ziektegolf kunnen zijn. De griepdreiging lijkt voorlopig niet echt van de grond te komen, en mocht er een besmettelijke stam ontstaan, dan is de wereld voorbereid. De westerse wereld, althans. Daar zijn medicijnen voorhanden, en liggen draaiboeken voor doemscenario’s klaar. Het grootste deel van de wereldbevolking woont echter niet in geïndustrialiseerde landen. Dat is dan ook de groep die door een grote epidemie het hardst zou worden getroffen.
De grote epidemieën van dit moment besmetten vooral mensen in Afrika, Zuid-Amerika en Azië: HIV, malaria en darmbacteriën zoals cholera doden jaarlijks miljoenen mensen. Omdat ook kinderen en jongeren slachtoffer zijn van deze ziekten lijden lokale economieën er onder en functioneren delen van de samenleving minder goed. Zo kan het leger van Zuid-Afrika niet meer volledig meedoen met VN-vredesmissies omdat een groot deel van de soldaten HIV-positief is.
De basisformule voor een succesvolle epidemie met grote secundaire gevolgen is helder: een vlotte verspreiding door de populatie gecombineerd met ernstige ziekteverschijnselen en eventueel sterfte. De snelheid waarmee de ziekte tussen individuen overspringt is cruciaal. Transmissie moet gebeuren voordat de drager overlijdt. Er is dus een balans tussen sterfte en overdracht. Zeer besmettelijke ziekten zoals luchtovergedragen virussen kunnen het zich veroorloven relatief snel hun gastheer te doden, terwijl een minder infectieuze ziekte als pokken moet zorgen dat de dood niet al te snel optreedt. Slachtoffers van ebola hebben bijna nooit de tijd om nieuwe mensen te besmetten, waardoor epidemieën maar een klein verspreidingsgebied hebben. Wanneer de verspreidingssnelheid hoger ligt (zoals in een wereldstad als Calcutta of Shanghai) zou ebola meer kans krijgen.
Voor echt grote gevolgen is het nodig dat een groot deel van de bevolking gevoelig is voor de ziekteverwekker. Er is een groot verschil tussen de impact van hetzelfde pokkenvirus op de originele bewoners van Zuid-Amerika na 1492 en de Romeinen in de tijd van Galenus (2e eeuw na Christus). Lijdend aan de pokken bleven de Romeinen veldtochten ondernemen en nieuwe keizers inaugureren. Het verval van Rome als machtscentrum van de wereld werd niet noemenswaardig versneld door variola major. Ruim duizend jaar later werden de Azteken en Inca’s in een paar jaar zo goed als weggevaagd door de pokken en andere Europese infectieziekten. Hetzelfde pokkenvirus veroorzaakte in Mexico tot wel negentig procent sterfte, waardoor de economie en staat volledig instortten. Het verschil is dat de Romeinen geen naïeve populatie (’ virgin population’) waren, anders dan de bewoners van Zuid-Amerika: de ziekteverwekkers waarden al eerder rond door Eurazië.
© Frank Bierkenz
Klik op de afbeelding voor een grotere versie
Het dramatische ineenzijgen van de grote rijken van de Inca’s en Azteken roept de vraag op in hoeverre de loop van de geschiedenis door grote epidemieën bijgestuurd is. Hierover botsen historici en biomedici vaak, waarbij de historische bronnen worden uitgezet tegen moderne inschattingen van oude ziektekiemen.
Frederik Rijkels is zowel medicus als geschiedkundige. Hij werkte in Ethiopië met ziekten als pokken, tyfus en lepra en promoveerde na een carrière bij Shell in 2005 op de grote plagen van het Romeinse keizerrijk. Volgens hem hadden infectieziekten tot de eerste wereldoorlog veel invloed op het verloop van conflicten. ‘Vaak was het niet zozeer dat één van de partijen daar veel meer last van had dan de andere, maar lag het meer aan de omstandigheden wie uiteindelijk aan het langste eind trok. Legers hielden uit gebrek aan soldaten op een gegeven moment op met vechten. Natuurlijk hadden belegerde steden veel last van besmettelijke ziekten, maar ook legerkampen waren microbiële broeinesten.’ Sterfte onderweg naar het slagveld bleef dan ook tot de eerste wereldoorlog de belangrijkste doodsoorzaak voor soldaten. Iedereen gaf elkaar de schuld van de overvloedig aanwezige infecties zoals tyfus, cholera en tuberculose. Syphilis was als SOA welliswaar niet de meest belangrijke soldatenziekte, maar illustreert wel mooi hoe men ziektes aan de vijand toeschreef: Arabieren noemden het de ziekte van de Christenen, de Fransen hadden het over la maladie Anglaise en de Russen spraken over de Poolse ziekte (en vice versa). Pas in de eerste wereldoorlog begonnen soldaten vooral door vijandelijke kogels te sterven. De Spaanse griep (die zo heette omdat er in Spanje meer persaandacht was voor de epidemie dan in de strijdende landen met veel perscencuur) maakte vanaf 1918 in anderhalf jaar meer slachtoffers dan de hele oorlog, maar de invloed daarvan op de uitkomst van de loopgraven blijft omstreden.
Wanneer lieten infecties dan duidelijk de balans doorslaan? Rijkels: ’Napoleon’s legers gingen in Rusland kapot aan de kou, maar vooral ook aan de tyfus en andere ziekten die voor gigantische sterfte onder de soldaten zorgde.’ De Russen hadden het thuisvoordeel, en konden de verzwakte Franse troepen uiteindelijk vrijwel volledig in de pan hakken. Van het bijna 700.000 man sterke leger kwamen er maar 22.000 uit Rusland terug. Dit militaire debacle leidde de ondergang van Bonaparte in: april 1814 deed hij afstand van de troon en ging op Elba in ballingschap.
Een ander conflict waarbij de uitkomst bijgestuurd werd door infectieziekten is de Frans- Duitse oorlog van 1870. Daarbij rolde het Pruisische legerapparaat in rap tempo richting Parijs, niet alleen door een betere training van de recruten maar ook doordat de Duitsers wél tegen pokken gevaccineerd waren. De Pruisen sloegen een flinke deuk in het imago van Frankrijk, eerst door de gevangenneming van de keizer Napoleon III en later door het geluid van Pruisische laarzen die over de Champs Elysees marcheerden. Toch kan de pokkenvaccinatie niet als het Geheime Wapen van de Duitsers worden gezien. De ver- spreidingsmogelijkheden voor ziektekiemen waren dan wel optimaal, maar de Fransen waren – in tegenstelling tot de Inca’s en Azteken – wederom geen virgin population, waardoor massale sterfte uitbleef.
Het idee dat de wereldgeschiedenis gevormd wordt door rondwarende epidemieën, komt door de neiging van historici om directe causale verbanden te willen zoeken, aldus Rijkels. Velen hebben geprobeerd om verschuivingen van machtsevenwichten te verklaren door het voorkomen van massale sterftegolven, maar vaak lijkt daarvoor weinig bewijs te bestaan. Ondanks de soms zeer accurate beschrijvingen van ziektebeelden uit de klassieke oudheid, blijft het lastig om de effecten van grote plagen op de loop van de geschiedenis vast te stellen.
Machtsevenwicht
Een mooi voorbeeld hiervan is de plaag van Athene, de eerste redelijk gedocumenteerde plaag uit de geschiedenis. De geschiedschrijver Thucydides werd zelf getroffen door de ziekte die tussen 430 en 426 voor Christus de vermeende beslissende tik uitdeelde aan de Atheense legers. Na de dood van de veldheer Pericles verschoof het machtsevenwicht op de Peleponnesos naar Sparta. De van Thucydides overgeleverde beschrijvingen van de ziekteverschijnselen en de manier waarop de ‘pest’ zich verspreidde, hebben tot meters wetenschappelijke discussie geleid over de verwekker en effecten van de epidemie: ‘meer inkt is gevloeid over de oorzaak van de plaag van Athene, dan bloed tijdens de hele Peleponnesische oorlog.’
Tot op de dag van vandaag blijft de identiteit van de veroorzaker van de epidemie omstreden. De symptoombeschrijvingen van Thucydides zijn moeilijk te interpreteren, en hebben ertoe geleid dat ieder jaar wel een andere bacterie als boosdoener wordt aangewezen. In januari leek de impasse doorbroken door een groep Griekse onderzoekers. Uit botresten van een massagraf uit de Peleponnesische oorlog isoleerden ze stukjes DNA van een oude stam van Salmonella typhi, de veroorzaker van paratyfus. Toch blijven historici twijfelen: de onderzochte botten kwamen allemaal uit hetzelfde graf, en werden maar in één laboratorium onderzocht.
Propaganda
Latere geschiedschrijvers hebben zich laten inspireren door de stijl en vorm van Thucydides, waardoor het onderwerp uitgroeide tot een eigen thema, waarin objectiviteit het menigmaal af moest leggen tegen literaire breedsprakigheid en overdrijving. Ook de plaag van Cypranus, vernoemd naar de bisschop van Carthago, die rond 250 na Christus het Romeinse rijk teisterde, was waarschijnlijk veel minder rampzalig dan in de literatuur werd voorgesteld. Rijkels: ‘Het beeld van de pestis Cypriani als catastrofale epidemie was propaganda. Chistenen gebruikten het om ’heidense’ Romeinen te bekeren. Ze suggereerden dat God de heidenen strafte, terwijl de Christenbroeders hun barmhartigheid konden tonen door de zieken te verzorgen. En anders dan de Romeinse polytheïsten gingen die bij eventueel overlijden gewoon naar de hemel.’
Van alle infectieziekten heeft de builenpest misschien nog wel de grootste invloed gehad op de Europese geschiedenis. Het Oost-Romeinse rijk van Justinianus kreeg tussen 541 en 544 te maken met de eerste grote pestgolf. Het instabiele genoom van Yersinia pestis maakte in de 14e eeuw een nog verwoestender terugkeer van de pest mogelijk: alsof het een virgin population onder de voet liep maakte de Zwarte Dood tussen 1348 en 1351 zo’n 34 miljoen slachtoffers. De gevolgen van deze sterfte van zo’n dertig procent van de bevolking waren enorm, niet alleen politiek, maar ook economisch. Waar eerst door overbevolking een schaarste aan landbouwgebied en voedsel heerste konden boeren ineens veel meer land in bezit nemen. Door het plotselinge voedseloverschot kwam er – paradoxaal genoeg – weer meer ruimte voor de opkomst van steden.
Een recent onderzoek van een paleobotanicus uit Utrecht suggereert zelfs dat het CO2- gehalte van de atmosfeer door het volgroeien van verlaten akkers drastisch daalde, en daarmee bijdroeg aan het ontstaan van de kleine ijstijd van de 15e eeuw. Ook dit onderzoek stuit op scepsis: infectieziekten mogen dan zo nu en dan een oorlog hebben gewonnen, ze bepalen nog niet of er een elfstedentocht komt.
Literatuur: Agnosis en diagnosis (proefschrift), D.F. Rijkels, Universiteit Leiden, 22 juni 2005. Forest re-growth on medieval farmland after the Black Death pandemic, T.B.van Hoof et al., Paleogeography, Paleoclimatology, Palaeoecology, 2006 Guns, Germs & Steel, Jared Diamond, 1999, ISBN: 0393317552