Medici spreken van wiegendood als een baby ouder dan 7 dagen overlijdt, zonder dat er een aanwijsbare oorzaak wordt gevonden. Als wiegendood zich voordoet, is het bijna altijd in het eerste levensjaar, maar het komt soms ook in het tweede jaar voor. Sinds 1979 is de term wiegendood ingevoerd als officiële doodsoorzaak en de gevallen worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek bijgehouden. Nederland behoort tot de landen met het laagste aantal wiegendood slachtoffertjes per jaar. In Nederland sterft ongeveer 1 op de 10.000 baby’s. In 2002 hadden we het laagste aantal tot dan toe van 22 gevallen. Dat is maar liefst 5 keer minder dan in Amerika.
Gelukkig hoort Nederland tot de landen met het laagste aantal wiegendood slachtoffertjes per jaar.
Er is de laatste decennia veel onderzoek gedaan om het mysterie van de plotselinge dood onder pasgeborenen beter te begrijpen. En in de medische wereld is nu overeenstemming over een aantal risicofactoren voor wiegendood. Wereldwijd zijn er dan ook allerlei voorlichtingscampagnes gehouden voor de preventie van wiegendood. De belangrijkste risicofactoren waar ouders zelf invloed op hebben zijn het slapen op de buik en oververhitting. Door de baby op zijn rug te leggen en te zorgen voor goede dekentjes of een trappelzak zijn deze risico’s te beperken. Daarnaast zijn er ook factoren die niet of nauwelijks te beïnvloeden zijn. Wiegendood komt namelijk meer voor onder jongetjes dan meisjes, meerlingen en gek genoeg ook onder allochtonen.
Door goede voorlichtingscampagnes is het aantal gevallen van wiegendood drastisch afgenomen. Bron: stichting wiegendood
De goede voorlichtingscampagnes hebben het sterftecijfer de afgelopen tien jaar enorm teruggebracht maar toch sterven er nog meer dan 2000 baby’s per jaar in Amerika. Vandaar dat de Amerikaanse onderzoekster Debra Weese-Mayer speurt naar andere mogelijke oorzaken. Eerder onderzoek van collega-wetenschappers bracht aan het licht dat er bij wiegendoodslachtoffertjes mogelijk wat mis is met het autonome zenuwstelsel. Dit is het zenuwstelsel dat onder andere de hartslag, ademhaling en vertering aanstuurt. In 2003 vonden Weese-Mayer en collega’s een gen dat invloed heeft op de serotonine spiegel in de hersenen. Serotonine is een neurotransmitter dat een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van het autonome zenuwstelsel. Een verkeerde serotonine balans kan voor allerlei problemen zorgen zoals hartritmestoornissen, onregelmatige ademhaling en een verstoorde lichaamstemperatuur. Aangezien deze essentiële lichaamsfuncties aangestuurd worden door het autonome zenuwstelsel, is het speuren naar genen die direct invloed hebben op de serotonine balans geen gek idee bij het ontrafelen van het mysterie wiegendood.
Amerikaanse voorlichtingsfolder ter voorkoming van wiegendood: SIDS in het Engels (Sudden Infant Death Syndrome). Rechts is te zien hoe je je kind veilig instopt voor het slapen gaan.
In Weese-Mayer’s laatste onderzoek vergelijkt ze het erfelijke materiaal van 92 wiegendoodslachtoffertjes van verschillende etniciteit met het DNA van 92 kerngezonde baby’s uit verschillende bevolkingsgroepen. Ze onderzocht een heel cluster genen die te maken hebben met de ontwikkeling en regeling van het autonome zenuwstelsel. In de wiegendoodgroep vond ze bij 14 gevallen zeldzame mutaties en die vond ze ook in 2 baby’s uit de controlegroep. De meeste van de mutaties zaten in het zogenaamde RET-gen. Dat is extra interessant omdat in onderzoek met muizen naar voren kwam dat dieren waarbij het RET-gen was uitgeschakeld (via knock-out techniek) ademhalingsproblemen hadden en vroegtijdig overleden. Dat het gevonden aantal mutaties betrekkelijk laag is (15.2 procent) is voor Weese-Mayer een aanwijzing dat er nog meer genen moeten zijn die aan de basis staan van wiegendood. Meer onderzoek is nodig zodat er een genetische oorzaak te ontrafelen. Wie weet kan dit genenprofiel dan wel hulp bieden bij het vinden van medische oplossingen ter voorkoming van wiegendood.