Je leest:

Gen haalt het beste uit een slechte relatie

Gen haalt het beste uit een slechte relatie

Auteur: | 15 februari 2011

Had je als kind vaak ruzie met je ouders? Of beleefde je juist veel plezier met ze? De eigenschap om je vader en moeder te waarderen, zit deels in je DNA, blijkt uit nieuw onderzoek. Met name bij kinderen van ouders die zelf problemen hebben, wordt blijdschap door de genen bepaald.

Dat schrijven gedragswetenschapper William Copeland en zijn collega’s van Duke University Medical Center te New York in het blad Neuropsychopharmacology. Het gen dat Copeland beschrijft was al langer bekend onder de naam OPRM1, en regelt de ontvankelijkheid van het beloningscentrum in de hersenen voor prikkels. Met andere woorden: als het gen volop aanstaat, waardeer je plezierige ervaringen als extra positief. Het is de eerste keer dat deze positieve variant van dat gen nu ook belangrijk blijkt voor de mate waarin kinderen blij zijn met hun ouders en de band die ze met hen hebben.

Opvallend is dat uit het onderzoek blijkt dat de positieve versie van het OPRM1-gen zich enkel ontplooit wanneer kinderen het met probleemouders moeten stellen. Wanneer je vader en moeder zichzelf prima kunnen redden, maakt het niet uit of je een positieve of minder positieve versie van OPRM1 in je lijf draagt.

Copeland bekeek de gezinssituatie bij 229 kinderen; en dan met name of de ouders met problemen worstelden en hoe de kinderen hun relatie met hun ouders waardeerden. Hij vroeg bijvoorbeeld of de jongeren vaak ruzie hadden tijdens de onderzoeksperiode van 3 maanden en of ze wel eens verlatingsangst hadden.

Verlatingsangst is een van de factoren die de onderzoekers meenamen.
wakingphotolife, Flickr.com

Bij 138 gezinnen hadden de ouders op zijn minst een strafblad, verslavingsproblemen, een zwakke geestelijke gezondheid of een combinatie van deze drie. Copeland en zijn collega’s konden uitsluiten dat de slechtste ouders toevallig bij kinderen zaten met bepaalde genen. Met andere woorden: probleemouders kwamen gemiddeld even vaak voor bij alle kinderen, ongeacht hun genen.

Kinderen van probleemouders hadden echter gemiddeld 10 keer ruzie per 3 maanden, tegenover 7 keer bij kinderen van ‘normale’ ouders. Maar kinderen die de positieve versie van het OPRM1-gen droegen – en vermoedelijk dus blijer zijn met positieve ervaringen – bleken ondanks het slechte gedrag van hun ouders minder ruzie te hebben: gemiddeld 3 keer in 3 maanden. Dat is zelfs twee keer lager dan bij kinderen van ‘normale’ ouders, die ongeacht hun genetische aanleg ongeveer 7 keer per maand ruzie hadden.

Verder gaven kinderen met de positieve variant van het OPRM1-gen aan dat – zelfs ondanks het feit dat ze probleemouders hadden – ze het meeste plezier beleefden in de relatie met vader en moeder. Op een schaal van 0 tot 2 scoorden zij de relatie gemiddeld 0,7 als plezierig, terwijl kinderen van ‘normale’ ouders met gemiddeld 0,4 een stukje lager scoren. Kinderen bij wie het gen minder positief aanstond én probleemouders hadden, waardeerden de relatie met gemiddeld 0,2 het laagst.

Voor verlatingsangst kon Copeland geen statistisch verschil vinden, hoewel kinderen met de positieve versie van OPRM1 gemiddeld iets minder bang bleken te zijn wanneer ze probleemouders hadden.

Wanneer alles in de familie in orde is, heeft het OPRM1-gen weinig invloed.

Copelands resultaat rijmt deels met eerder onderzoek bij apen: makaakbaby’s waarvan het OPRM1-gen positiever aanstaat geeft jonge makaken de neiging om voor sociaal contact veel vaker hun moeder op te zoeken. Ook hadden deze apen minder verlatingsangst dan hun soortgenoten met de negatieve versie van het gen. Die laatste riepen vaker om hun moeder, wanneer ze alleen waren.

Daarmee laat Copelands onderzoek zien, dat hoezeer ons gedrag ook door genen lijkt te zijn bepaald, de omgeving altijd een grote rol speelt. Het OPRM1-gen veroorzaakt in een jong persoon vooral een moederskindgevoel wanneer moederlief zelf met problemen kampt. Hoewel het idee van een standaard genetische test bij probleemgezinnen nog ver weg staat, zou het in de toekomst psychiaters kunnen helpen om rekening te houden met de aanleg van gezinsleden.

Lees meer over ouder-kind-relaties

Oeps: Onbekende tag `feed’ met attributen {"url"=>"https://www.nemokennislink.nl/kernwoorden/ouder-kind-relatie.atom", “max”=>"6", “detail”=>"minder"}

Lees meer over genen en gedrag

Oeps: Onbekende tag `feed’ met attributen {"url"=>"https://www.nemokennislink.nl/kernwoorden/nature-nurture.atom", “max”=>"6", “detail”=>"minder"}

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 15 februari 2011
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.