Je leest:

Gammacanon (47): Rationele keuze

Gammacanon (47): Rationele keuze

Auteur: | 20 november 2010

Volgens economen kiezen we rationeel. Dit te eenzijdig uitgangspunt leidt tot interessant onderzoek.

Andrei Z

Een natuurkundige, een chemicus en een econoom stranden op een onbewoond eiland. Er spoelt een blik soep aan. De natuurkundige stelt voor: ‘Laten we het blik met een stuk steen open slaan.’ De chemicus oppert: ‘Laten we een vuur maken en het blik eerst verwarmen’. De econoom zegt: ‘Laat ons veronderstellen dat we een blikopener hebben’.

Deze grap verwoordt wat menigeen ziet als de achilleshiel van de economische theorievorming, namelijk het gebrek aan realiteitsgehalte van de veronderstellingen waarop economen zich doorgaans baseren. De klassieke economische theorie hanteert een aantal strikte aannamen over menselijk gedrag. Economen gaan uit van een homo economicus, die doelrationeel beslist. Doelrationaliteit houdt in dat iemand uit een serie alternatieven de mogelijkheid kiest die op basis van zijn eigen doelstellingen – in termen van de kosten en baten – het voordeligst is. Verder veronderstelt de econoom dat de homo economicus beschikt over volledige informatie, zowel over alle denkbare handelingsalternatieven, als over de kosten en baten van de alternatieven. Critici van de rationele keuzetheorie maken bezwaar tegen de eenzijdigheid van het economische mensbeeld en tegen het realiteitsgehalte van de veronderstellingen.

Niettemin komen rationele keuzetheoretici op basis van deze omstreden uitgangspunten tot interessante inzichten. Op basis van genoemde veronderstellingen heeft Adam Smith in zijn Wealth of Nations (1776) al laten zien hoe door eigenbelang gemotiveerd gedrag van individuen in de context van een vrije markteconomie onbedoeld een bijdrage kan leveren aan het maatschappelijk welzijn. De bakker – aldus Schumpeter, een andere econoom – bakt immers geen goed brood om u en mij te plezieren, maar eerst en vooral om geld te verdienen.

In de jongste drie decennia is de uit de economie afkomstige rationele keuzetheorie ook losgelaten op verschijnselen die van oudsher tot het domein van de sociologie en de politicologie worden gerekend. De homo economicus gaat steeds vaker vreemd.

Die nieuwe toepassingen van de rationele keuzetheorie trekken de aandacht, ook van het Nobelprijscomité. Rationele keuze theoretici als Becker, Buchanan en Ostrom mochten deze prijs ontvangen. Vooral in de bestuurskunde en politicologie is de invloed van de rationele keuzetheorie groot.

Zo heeft Anthony Downs de werking van politieke concurrentie tussen partijen in een tweepartijensysteem geanalyseerd. Wat gebeurt er als twee partijen strijden om de gunst van de kiezer? Downs concludeert dat de ideologische standpunten van de partijen in een tweepartijensysteem zullen convergeren. De politieke kemphanen zullen, om zo veel mogelijk kiezers te behagen, posities rond het politieke midden innemen. Zelfs als politici sterk ideologisch zijn gemotiveerd, is de verleiding om inhoudelijke concessies te doen groot. Immers: verliest de partij de verkiezingen dan staat vast dat men niets van het eigen gedachtengoed kan verwezenlijken.

De analyse van Downs is zeer invloedrijk geweest. In zijn voetsporen zijn ter verklaring van het gedrag van politieke partijen complexere modellen ontwikkeld, die ook bruikbaar zijn voor meerpartijensystemen.

De Nobelprijswinnares Elinor Ostrom hanteert de rationele keuzetheorie om te onderzoeken hoe we kwetsbare natuurlijke hulpbronnen zorgvuldiger kunnen beheren. Een goed voorbeeld is overbevissing. Doelgericht handelen van individuele vissers leidt tot een ongewenst maatschappelijk resultaat: het leegvissen van onze zeeën. Zo blijkt dat individueel rationeel gedrag, anders dan bij de bakker van Schumpeter, niet altijd positief uitpakt voor het maatschappelijk welzijn.

Ostrom concludeert onder meer dat onderlinge afspraken tussen betrokkenen vaak meer effect sorteren, dan overheidsingrijpen. Voor het succes van zelfregulering is echter wel belangrijk dat de handhavingskosten van vangstbeperkende maatregelen laag zijn. Om die reden is zelfregulering kansrijker bij locatiegebonden soorten als mosselen en oesters dan bij trekvissen zoals de zalm of de paling.

Bas Denters is hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit Twente.

Dit artikel is een publicatie van Volkskrant.
© Volkskrant, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 20 november 2010
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.