
Voor veel mensen bewijzen de recente seksschandalen in kloosters en katholieke internaten eens te meer dat het instituut van de Roomse Kerk niet meer van deze tijd is. Wij zien de kerk vaak als een bolwerk dat zich door taboes – het celibaat; geen seks buiten het huwelijk – afsluit van de samenleving, en mede daardoor is zij in staat om interne wantoestanden geheim te houden. De publieke opinie spreekt daar schande van: dat soort taboes en geheimen zijn, voor veel moderne mensen, zèlf taboe. Maar dat betekent niet dat de moderne samenleving zonder taboes en geheimen kan.
De handhaving van een taboe markeert hoe een dominante groep – soms een meerderheid, soms een kleine elite – probeert af te dwingen hoe het hoort. Dus moeten diegenen die het niet doen zoals het hoort, hun geheim zien te bewaren. Het taboe verhoudt zich vaak tot het geheim als de wet tot de misdaad. Alleen zijn wetten vaak minder publiek beladen – denk aan het gebod op de maximumsnelheid en de belastingplicht.
Bovendien betreffen veel geheimen geen schending van taboes: het is immers nauwelijks een taboe om de inwijdingsriten van de Vrijmetselarij te beoefenen, maar wèl om ze te openbaren. Taboe en geheim hebben een belangrijk aspect gemeen: de obsessie met publiciteit en openbaring. De openbaring van de overtreding van de norm wordt vaak bedreigender gevonden dan de overtreding zelf.

‘Taboe’ is afgeleid van de Polynesische stammen ta (‘markeren’) en pu (‘bijzonder’). Het betekent eigenlijk niets meer of minder dan iets ‘bijzonders’ of iets ‘heiligs’, in zowel de goede als de kwade zin.
Het waren de Europese ontdekkingsreizigers die ‘taboe’ interpreteerden als een op zichzelf staand, niet rationeel te verklaren gebod, vooral omdat ze te weinig wisten van Polynesische culturele logica. Het allochtone woord kon inburgeren in Victoriaans Europa als een alternatief voor én de tè Christelijk beladen begrippen als commandment en gebod, én het (zogenaamd) rationele idee van wetgeving als openbaar contract.
De introductie van het begrip ‘taboe’ maakte het mogelijk om niet-rationele, niet-religieuze geboden te bespreken en te verklaren. Enerzijds duidt ‘taboe’ op intellectuele vergissingen, evolutionaire overblijfselen of neuroses; het is een buzzword voor mentale onderontwikkeling in een samenleving die nog heilig gelooft in haar eigen evolutionaire superioriteit. Anderzijds verwijst ‘taboe’ ook naar geboden die wèl getuigden van morele ontwikkeling – vooral nuttig in de context van de moderne obsessie met het al of niet openbaren van seksueel gedrag.
Het verbod op incest is in veel opzichten het meest sprekende voorbeeld van een taboe. Sigmund Freud en Claude Lévi-Strauss beweerden dat het incesttaboe het verschil maakte tussen menselijke cultuur en dierlijke natuur (waarin iedereen het met iedereen doet). Wij weten inmiddels beter: primaten kennen geen inteelt, dus markeert het incesttaboe geen biologische vooruitgang. Alle incesttaboes zijn gebaseerd op sociale verwantschapsclassificaties, die niet biologisch verklaard kunnen worden.

Openbaring en geheimhouding zijn cruciaal voor sociale structuren. Dat neemt in moderne samenlevingen een bijzondere vorm aan. Waar democratie een ideaal is, moet informatie vrij zijn: het protest tegen overheidscensuur op het internet is daarvan de meest recente manifestatie. Die ‘taboeïsering’ van geheimhouding stamt uit de 19de eeuw: daarvóór zag bijvoorbeeld kardinaal Richelieu geheimhouding als de essentie van staatszaken.
Tegelijkertijd zijn wij geobsedeerd door de geheimen die we afkeuren. Geheimen en hun ontmaskering zijn dan ook de melkkoeien van uitgevers en filmproducenten. Er is sprake van een sociale paradox: aan de ene kant is een juiste dosering van openbaring en geheimhouding de smeerolie van het sociale verkeer, aan de andere kant zetten reclame, beursspeculatie, spindoctors, achterkamertjespolitiek, zelfs wetenschappelijke ‘deskundigheid’ die dosering meer dan ooit onder druk.
Peter Pels is hoogleraar antropologie aan de Universiteit Leiden.