Nederland verkeert in een crisis – maar van welke aard? Sommigen stellen dat het om publieke hufterigheid draait. Anderen menen dat het fundamenteler ligt: het gaat niet alleen om een gebrek aan gedeelde normen, ook zou niet meer duidelijk zijn voor welke waarden ‘wij, Nederlanders’ nog staan. Zo gedefinieerd zouden we een brede culturele crisis beleven: we weten niet meer wie we zijn.
Eensgezind
Sociologisch is het echter onjuist om te spreken van een crisis veroorzaakt door onduidelijkheid over normen en waarden: Nederlanders zijn extreem eensgezind als het gaat om waarden en normen; we staan in de topdrie van cultureel homogene landen in Europa. Van links tot rechts zijn we uitgesproken vooruitstrevend over talloze morele kwesties: niet alleen als het om de gelijkheid van mannen en vrouwen gaat, van homo- en heteroseksuelen, of van ouders in relatie tot hun kinderen, maar ook met betrekking tot ethische kwesties gerelateerd aan het levensbegin en -einde (abortus, euthanasie).

Dit zijn onderwerpen waarover in andere landen diepe verdeeldheid bestaat. En alhoewel migranten minder delen in deze progressieve consensus, is de steun van Nederlandse Marokkanen voor bijvoorbeeld homo-emancipatie groter dan van Marokkanen in andere West-Europese landen.
Geen algemene cultuurcrisis
De crisis is dan ook geen algemene cultuurcrisis; de Nederlandse crisis is vooral zo diep omdat onze instituties niet mee zijn gegroeid met de veranderingen die Nederland sinds de ‘lange jaren zestig’ heeft doorgemaakt. Het verzuilde model mag tot 1960 effectief zijn geweest als oplossing voor religieuze verdeeldheid, sinds de secularisatie zijn de talloze organisaties op levensbeschouwelijke grondslag – de media, het onderwijssysteem, zorg en welzijn – in een vacuüm terecht gekomen. Deze organisaties zijn van niemand meer (niet van de zuilen, niet van de burgers, noch van de politiek) en ze dienen eigenlijk nergens meer toe.
Recente pogingen om dergelijke instellingen te ‘vermarkten’ en ze als bedrijven te besturen, hebben de legitimiteitscrisis eerder vergroot dan verkleind: de organisaties in het maatschappelijke middenveld zijn geheel ontworteld geraakt. In die zin beleven we een heuse institutionele crisis.
De Nederlandse socioloog Zijderveld definieert instituties als ‘traditionele vormen van denken, voelen en doen’. Hij bedoelt met traditioneel niet dat instituties gedateerd zouden zijn – integendeel, ze hebben juist zeggingskracht voor ons gedrag omdat ze ook nu nog als relevant worden erkend en herkend. Welke boodschap van het verleden als waardevol moet worden beschouwd, blijkt dezer dagen echter omstreden. Wij moeten zelf bepalen welk verleden ons vandaag past, maar twijfelen zeer aan de waarde van onze oude instituties.
Polderen

Is ons ‘polderverleden’ relevant voor het heden? Zo ja, dan heet polderen een waardevol kenmerk van de Nederlandse identiteit; stroperigheid is dan een geuzennaam voor de soepele sociale verhoudingen die dit land kenmerken. Maar steeds luider klinkt de klacht dat polderen helemaal niet bij moderne, geïndividualiseerde burgers past. En dat de verzuilde achterkamertjescultuur een zelfbenoemde elite in standhoudt, die vervreemd zou zijn van boze burgers. In deze optiek verschijnt het polderende verleden als ‘ongepast’ voor het heden – en wordt deze institutionele erfenis als ballast beschouwd in plaats van als bagage voor de toekomst.
Het ontbreekt aan vorm
Een beroep op de geschiedenis helpt dus niet: we moeten het vandaag eens worden over wat we van het verleden willen behouden. Dat is een dringende vraag nu zelfs het koningshuis en de ‘elitaire’ representatieve democratie hun zeggingskracht voor sommigen lijken te verliezen. Daar waar we opmerkelijk eensgezind zijn over de inhoud van een modern en vooruitstrevend Nederland, daar mankeert het ons aan een adequate vorm. We beleven dan ook een crisis van de eerste orde nu onze oude instituties kraken onder hun nietszeggendheid. En dat terwijl nieuwe organisaties – ‘lichte gemeenschappen’ – zich slechts langzaam ontwikkelen.
Jan Willem Duyvendak is hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.