
De hele westerse wereld heeft sinds de industriële revolutie een continue groei doorgemaakt. De economie kromp alleen bij uitzondering, bijvoorbeeld tijdens de grote depressie en de wereldoorlogen. Waar komt deze enorme groei vandaan? En wat verklaart de enorme verschillen in de wereld? De decennialange krimp in Afrikaanse landen staat in schril contrast met het groeiwonder in China, waar in slechts 35 jaar het gemiddelde inkomen vertienvoudigde.
Nobelprijswinnaar Robert Solow ontwikkelde in 1955 de idee dat investeringen de motor achter de groei zijn. De economie groeit door een uitbreiding van de productiecapaciteit van bedrijven. Ondernemers die meer investeren in machines, laten de nationale productiecapaciteit sneller groeien. Maar zij laten ook het rendement dalen: de vroegste mechanisatie leverde textielbaronnen goud op, maar tegen de tijd dat Tilburg en Enschede vol textielfabrieken stonden, was de winst in de wolnijverheid geslonken. Het effect van investeren vlakt dus af op termijn. Volgens Solow groeien landen met hoge investeringen uiteindelijk even snel als landen met minder expansiebeluste ondernemers, maar wel op een ander niveau. Dit betekent relatieve convergentie: de inkomensverschillen tussen landen worden op de lange termijn niet groter of kleiner.
Solows theorie verklaart de naoorlogse snelle economisch groei in Japan en West-Europa, en de nadien stagnerende verkleining van de inkomensverschillen met de Verenigde Staten. De theorie verklaart echter niet waarom zoveel ontwikkelingslanden achterblijven. Je zou investeringen en scholing kunnen opkrikken naar het Nederlandse niveau, maar berekeningen wijzen uit dat het inkomen toch flink achterblijft. Het Westen maakt gebruik van geavanceerdere technologieën en produceert nieuwere, meer gewilde producten. Het verschil is dus niet de hoeveelheid investeringen, maar de productiviteit. Rijke landen blijken systematisch productiever. Dat rijke landen ook meer geïnvesteerd hebben is geen toeval. Bedrijven leren al doende en worden bij een steeds grotere capaciteit steeds productiever. En een hogere productiviteit is de reden om meer te investeren: het loont immers meer te investeren in machines naarmate ze productiever zijn.

Investeringen verhogen de productiviteit, en hogere productiviteit lokt investeringen uit. Door deze kruisbestuiving kan de economie zichzelf uit de armoede trekken. Paul Romer and Paul Krugman introduceren rond 1990 dit inzicht in de groeitheorie. Zij vervangen Solows theorie van ‘investeren en convergeren’ door ‘innoveren en divergeren’. Later empirisch onderzoek heeft hun gelijk gegeven. Innovatie en research and development zorgen voor meer kennis, efficiëntere productie en organisatie. Wie veel kennis in huis heeft, kan gemakkelijker overstappen op nieuwe technologieën en producten, en ontloopt zo marktverzadiging. Dit leidt tot divergentie: landen met veel kennis en nieuwe technologie zijn niet alleen productiever, en dus rijker, ze kunnen ook harder groeien.
Als rijkdom nieuwe rijkdom brengt, en kennis nieuwe kennis, dan blijft de vraag hoe dit ooit begint. Hoe kan een land terechtkomen in de club van rijke landen met toegang tot de nieuwste kennis? De sleutel is de bescherming van eigendomsrechten, omdat ondernemers hierdoor zelf de vruchten van hun inspanningen voor innovatie kunnen plukken. De absolute vorst, of, algemener, de overheid, is hier de grootste bedreiging. Via belastingen, privileges en vergunningenstelsels, of domweg corruptie, weten machthebbers de winsten van innovatie af te romen.
In landen met meer vertrouwen in de overheid, minder corruptie en betere rechtsbescherming zijn de spelregels in het economische verkeer goed voor de groei. Deze spelregels, de ‘instituties’, verschillen enorm tussen landen, zijn niet makkelijk te veranderen, maar vormen wel de beslissende factor voor welk beleid er feitelijk gevoerd wordt en hoe hard de economie groeit. Landen die hun instituties op orde krijgen, kunnen mee in de vaart der volkeren. De nieuwe groeitheorie laat zien waarom inkomensverschillen elders niet makkelijk zullen verdwijnen.
Sjak Smulders is hoogleraar economie aan de Universiteit van Tilburg.