
Hoe maak je van een diep verdeeld land een vreedzame democratie? Het is een uiterst actuele vraag, nu overal ter wereld militairen vooral worden ingezet om geweld tussen bevolkingsgroepen binnen een land in te dammen: Afghanistan, Irak, Darfur en de Balkan zijn slechts voorbeelden.
De Nederlandse geschiedenis is door politicologen gebruikt om te achterhalen hoe godsdienstige en sociale verdeeldheid binnen een democratie beheerst kan worden. Tot in de jaren zestig was Nederland immers verdeeld in elkaar wantrouwende ‘zuilen’ van katholieken, hervormden, gereformeerden, socialisten en liberalen. België, Oostenrijk en Zwitserland werden in die tijd geplaagd door een vergelijkbare verdeeldheid. In al deze landen legden onderzoekers hetzelfde mechanisme bloot waarmee de lont uit het kruitvat was getrokken. Niet door op het niveau van gewone burgers wederzijds begrip te kweken, maar door op het niveau van de politieke leiders met elkaar samen te werken in plaats van te concurreren.

De Nederlandse term ‘verzuiling’ verbeeldt dit treffend als een Griekse tempel: elke bevolkingsgroep leeft binnen een eigen zuil, zonder contacten met medeburgers in andere zuilen. Maar doordat de toppen van alle zuilen samenwerken, ontstaat daar de architraaf die de zuilen verbindt en het dak van de democratische staat draagt.
Er zijn tussen de genoemde landen ook opvallende parallellen in de manier waarop de samenwerking tussen de leiders vorm kreeg. Veel lastige conflicten werden bijvoorbeeld voorkomen door overheidstaken te delegeren aan organisaties van de verschillende zuilen, door vrijwel alles, van Kamerzetels tot zendtijd, evenredig over de zuilen te verdelen, en door de vorming van brede regeringscoalities.
De wetenschappelijke termen voor deze oplossing voor diep verdeelde samenlevingen zijn consociational democracy en het verwante ‘consensusdemocratie’, maar termen als overlegdemocratie of poldermodel beschrijven in belangrijke mate hetzelfde fenomeen. De van oorsprong Nederlandse politicoloog Arend Lijphart is de belangrijkste theoreticus van de consensusdemocratie. Zijn boek “Verzuiling, Pacificatie en Kentering in de Nederlandse Politiek” uit 1968 beleefde negen edities. Lijphart gebruikte de theorie van de consensusdemocratie niet alleen om te verklaren hoe sommige verdeelde landen toch een stabiele democratie in stand hielden, maar propageerde haar ook als een oplossing voor verdeelde landen die daar nog niet in slaagden. Zo werd het Nederlandse poldermodel een exportartikel. Elementen van het model zijn gebruikt in Noord-Ierland, Zuid-Afrika, Irak en Afghanistan.

De belangrijkste zwakte van de theorie is dat er nog geen bevredigend antwoord is op de vraag waarom leiders in sommige verdeelde landen wel met elkaar samenwerken en in andere niet. Het helpt zeker wanneer geen enkele bevolkingsgroep een meerderheid heeft, maar er zijn voorbeelden waar een consensusdemocratie geslaagd is zonder dat er aan die voorwaarde was voldaan. In Noord-Ierland is het tenslotte gelukt ondanks het bestaan van een protestantse meerderheid, mede door grote Britse en Ierse druk.
Terwijl de consensusdemocratie exportartikel is geworden, lijkt haar uiterste houdbaarheidsdatum in Nederland verlopen. Ooit waarschuwde Lijphart dat het gevaarlijk was om een consensusdemocratie voort te zetten wanneer de verdeeldheid in de samenleving was verdwenen. Als de leiders dan toch blijven samenwerken, zullen kiezers het gevoel krijgen dat er binnen het bestel niets te kiezen valt en groeit het risico dat zij tegen het bestel zullen kiezen. Overigens acht Lijphart zelf nu een consensusdemocratie in alle gevallen te verkiezen boven een bestel met echte concurrentie om de macht, en met echte winnaars en verliezers. Maar de recente opkomst van rechts-populistische partijen, juist in de oude consensusdemocratieën, geeft meer kracht aan zijn eerdere waarschuwing dan aan zijn huidige aanbeveling. Zo bezien lijkt het succes van Fortuyn en Wilders aan te tonen dat het poldermodel slecht past bij het ontzuilde Nederland.
Rudy Andeweg is hoogleraar Politieke Wetenschap aan de Universiteit Leiden.