
Wat hadden in 1956 in de gemeente Nieuwer-Amstel (nu een deel van Amsterdam) een architect, een huisvrouw en een KLM-employé gemeen? Zij hadden op wel drie verschillende politieke partijen gestemd, en daarmee waren ze de enige respondenten in een steekproef van 570 inwoners die zo vaak van partij waren gewisseld. 85 procent van de kiezers maakte in 1956 dezelfde keuze als in 1952.
Nieuwer-Amstel was in 1956 het decor van het eerste onderzoek naar stemgedrag in Nederland. De aangetroffen stabiliteit in stemgedrag was niet verrassend. In de jaren veertig al had de socioloog Paul Lazarsfeld in het district Erie (Ohio), en het stadje Elmira (New York) geconstateerd dat voor de meeste kiezers hun stem al vóór de campagne vaststond. Voor Lazarsfeld was dit indertijd echter wel volstrekt onverwacht geweest.
De eerste kiezersonderzoeken waren gebaseerd op het idee dat verkiezingscampagnes lijken op marketingcampagnes voor consumentenproducten. In een goed functionerende democratie zouden kiezers hun keuze maken op basis van een vergelijking van het aanbod van verschillende partijen.
De stemkeuze zou tijdens de campagne tot stand komen. Daarom werden burgers in Erie en Elmira bij steekproeven tot wel zeven keer ondervraagd over hun politieke voorkeur. De meeste kiezers behielden dezelfde voorkeur die ze al jaren hadden. Hun stem was verbonden met de sociaal-economische groepen waartoe zij behoorden, zoals hun klasse en geloofsrichting.
Kiezers bleken zich dus niet te gedragen volgens het ideaaltype van de kritische consument. In reactie hierop werd in normatieve democratietheorieën dit ideaaltype aangepast. Het was maar goed ook dat veel kiezers zich afzijdig hielden van de politiek, want zij hadden niet de belangstelling of de kennis om gefundeerde politieke afwegingen te maken. De kritische consument maakte plaats voor het gewoontedier.
In de jaren vijftig en zestig ging de aandacht van onderzoekers dan ook uit naar de stabiele houdingen (attitudes) van kiezers tegenover politieke partijen.

In de jaren zeventig werd steeds vaker vastgesteld dat de individuele stabiliteit van het kiesgedrag in de gevestigde democratieën afnam. De klassieke maatschappelijke en politieke breuklijnen die honderd jaar eerder tot de vorming van partijstelsels hadden geleid, verloren aan relevantie. Tegenstellingen tussen arbeid en kapitaal, en tussen verschillende christelijke religies, werden als gevolg van economische en sociale ontwikkelingen minder scherp dan voorheen. De partijen die indertijd waren gevormd om deze tegenstellingen politiek vorm te geven, verloren hiermee deels hun maatschappelijke fundament. De Nederlandse ontzuiling is hier een goed voorbeeld van, maar het proces deed zich overal in de westerse wereld voor.
Deze trend leidde tot een aandachtsverschuiving van stabiliteit naar veranderingen in kiesgedrag. Hierbij gingen politicologen eerst op zoek naar nieuwe politieke breuklijnen die de oudere groepsbindingen en bijbehorende waarde-oriëntaties zouden vervangen. Bij nader inzien lijkt van een hergroepering van kiezers en partijen volgens nieuwe breuklijnen echter nauwelijks sprake.
Meer beweeglijkheid betekent echter zeker niet dat kiezers maar wat doen. Ze twijfelen meestal tussen ideologisch verwante partijen. Het verkeer tussen partijen speelt zich vooral af binnen een beperkt aantal blokken. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 stemde 41 procent van de kiezers op een andere partij dan in 2003. Dat is veel meer dan het vergelijkbare percentage in 1956 (15 procent), maar dat komt deels door de toegenomen versnippering van het partijstelsel. De kiezers zijn beweeglijk, maar maken meestal geen grote sprongen.
De geschetste ontwikkelingen in het electoraat en in het partijstelsel laten meer ruimte over voor kortetermijnfactoren. Tot deze factoren behoren de politieke strijdpunten die de campagne beheersen, en de persoonlijkheden van de politieke leiders. De verkiezingscampagnes zijn daarmee dus belangrijker geworden voor de uitslag.
De kiezers hebben zich ontwikkeld van gewoontedier tot kritische consument. Daarmee beantwoorden zij meer dan ooit aan het ideaaltype uit de klassieke democratietheorie. Het is daarom ironisch dat het grillige kiezersgedrag in recente jaren problematisch wordt gevonden – door zelfbenoemde hoeders van de democratie. Zowel de verklaringen voor als de evaluatie van kiesgedrag zijn gebonden aan hun maatschappelijke context, en de daarin levende normen.
Kees Aarts is hoogleraar politicologie aan de Universiteit Twente.
Kiezersonderzoek
Nieuwe politiek verdringt de oude niet
De vrije wil in het stemhokje
Stemmen is een kwestie van gevoel
De laatste artikelen over kiezers
Oeps: Onbekende tag `feed’ met attributen {"url"=>"https://www.nemokennislink.nl/kernwoorden/verkiezingen/index.atom", “max”=>"5", “detail”=>"normaal"}