In feite lijkt het buigen en strekken van de hand wel op het bewegen van een kartonnen harlekijn die met touwtjes bewogen wordt. Hier zijn de touwtjes de pezen die verbonden zijn aan buigspieren (flexoren) aan de palmzijde van de hand en aan strekspieren (extensoren) aan de rugzijde van de hand. Bij het kromtrekken van je vinger blijkt echter dat het bijna onmogelijk is slechts één vinger tegelijkertijd te buigen. Dat komt doordat er in rug van de hand dwarsverbindingen tussen de pezen lopen. Zulke dwarsverbinding zorgen er voor dat de andere vingers meebewegen.
Doe maar eens het volgende testje: druk de palmen van je handen met gestrekte vingers tegen elkaar en vouw vervolgens alléén je beide middelvingers naar binnen, zoals in de bovenstaande afbeelding. Probeer nu één voor één je vingers van elkaar te krijgen… lukt het? Waarschijnlijk zul je wijsvingers en pinken nog wel van elkaar krijgen, maar je ringvingers?!? Hoe hard je ook probeert: je krijgt ze met geen mogelijkheid van elkaar zonder je middelvingers mee te bewegen! Maar hoe komt dat eigenlijk?
De spieren die je vingers laten buigen zitten eigenlijk in je onderarm en laten je vingers bewegen door de lange pezen die vanaf je onderarm door je vingers heen lopen. Pezen bestaan uit stevige bundels bindweefsel dat gemaakt is van eiwitvezels (collageen) die net als touw samengepakt en in elkaar gedraaid zijn. Als je de spieren aantrekt, trekken de pezen je vinger krom. Aan de bovenkant van je hand zitten weer strekpezen die je vinger weer kunnen strekken.
Elke vinger zelf bestaat uit drie kootjes. Hij scharniert met het bijbehorende middenhandsbeentje. Aan het middenhandsbeentje zitten per vinger twee spiertjes die aanhechten aan de basis van het eerste kootje. Deze spiertjes kunnen de vinger links-rechts laten bewegen. Aan de basis van het middelste en van het uiterste kootje, aan de handrugzijde, hecht de pees van de vingerstrekkende spier aan.
Aan de handpalmzijde van de vinger zit een prachtig uitgevoerd systeem van twee buigpezen. De diepe pees zit vast aan de basis van het uiterste kootje. Deze pees loopt ter hoogte van het middelste kootje door de pees van de oppervlakkige buigspier heen. De oppervlakkige buigpees hecht aan bij de basis van het middelste kootje. Deze dubbele aanleg maakt dat je het topje van je vinger apart kunt buigen.