Je leest:

Filosofische benaderingen van natuurbescherming

Filosofische benaderingen van natuurbescherming

Auteur: | 28 oktober 2018
iStockphoto

Het vergt van de ecoloog een boel uitleg om zijn punt te maken. Met een vaak negatief geladen boodschap bederft hij het feestje dat in volle gang is. De meerderheid gaat voorts stilzwijgend uit van de superioriteit van de eigen soort. De natuur dient de mens. Pas als ons eigen belang in het geding komt en de schade aan de natuur zo hoog is dat wij er hinder van ondervinden, komen we in het geweer.

Aldo Leopold (1887-1948), een belangrijke figuur in de Amerikaanse natuurbeweging van de vorige eeuw, schreef in zijn postuum gepubliceerde Sand County Almanac (1949) de gevleugelde woorden: ‘One of the penalties of an ecological education is that one lives alone in a world of wounds.’ (‘De straf die je krijgt voor een ecologische opleiding is het gegeven dat je voortaan in eenzaamheid leeft in een gewonde wereld’) Voor een leek is de schade aan het landschap vaak onzichtbaar.

Een ecoloog staat volgens Leopold voor de keuze om dan maar een dikke huid te ontwikkelen en de wetenschappelijke inzichten voor zichzelf te houden, of de irritante rol van aanzegger aan te nemen, die tot vervelens toe de mensen de ogen probeert te openen voor de verwoestingen om hen heen. Leopold was een pleitbezorger van een ethische benadering in de natuurbescherming, voor de ontwikkeling van een zogenoemde ‘land ethic’.

De kern daarvan vormt de gedachte – niet onbekend in de wijsgerige volksleer van het taoïsme of die van het verwante boeddhisme – dat je altijd moet handelen vanuit een zorg voor de gehele leefgemeenschap die je omringt en samen met jou het landschap bevolkt. Deze benadering staat haaks op een utilitair perspectief waarin de mens het land vooral ziet als een hulpbron die tot zijn voordeel strekt.

Amerika heeft een veel rijkere traditie op het gebied van natuurbescherming via nationale parken.
Anna Dudko / Dreamstime

Daarmee zit een ecoloog met een dubbel dilemma: de samenleving herkent meestal de schade niet die de ecoloog wel elke dag weer acuut waarneemt. Het vergt van de ecoloog een boel uitleg om zijn punt te maken. Met een vaak negatief geladen boodschap bederft hij het feestje dat in volle gang is. De meerderheid gaat voorts stilzwijgend uit van de superioriteit van de eigen soort. De natuur dient de mens. Pas als ons eigen belang in het geding komt en de schade aan de natuur zo hoog is dat wij er hinder van ondervinden, komen we in het geweer.

De natuuropvatting uit de dominante joods-christelijke traditie is in belangrijke mate debet aan het drama dat zich in de Westerse natuur voltrekt.

Natuurbeheer en agrarisch belang

Het zijn vaak buitenstaanders die de vinger op de zere plek leggen. Zo wees een andere Amerikaan, de historicus Lynn White jr. in een klassiek geworden voordracht uit 1966 zijn landgenoten op enkele voor de hand liggende historische oorzaken van de toen al heersende ecologische crisis. Ecologen lijken vergeten dat onze opvattingen over de buitenwereld diepgeworteld zijn in onze opvattingen over de natuur en onze eigen bestemming, zo houdt Lynn zijn gehoor voor.

Ecologie wordt daarmee een vorm van cultuurkritiek en in het bijzonder een verkenning van onze religieuze uitgangspunten. White gaat daarbij niet lichtzinnig te werk. Naar zijn oordeel is de natuuropvatting uit de dominante joods-christelijke traditie in belangrijke mate debet aan het drama dat zich in de Westerse natuur voltrekt.

Nu zou je, met enige overdrijving, wel staande kunnen houden dat de drie grote monotheïstische religies de godsdienstige uitdrukking zijn van een agrarische samenleving die het nomadische bestaan in een recent verleden heeft afgelegd. Deze religies vieren in zekere zin de triomf van de domesticatie en het oogstoverschot en brengen graag bloedige plengoffers van (gehouden) offerdieren aan de God die hen de overvloed gunt. De mensen zijn geschapen naar Zijn maaksel en gesteld boven de wilde natuur. Een dergelijk superieur zelfbeeld dat je buiten de natuur plaatst is fnuikend, aldus White.

Het is niet moeilijk om ook in Nederland de invloed te herkennen van de confessionele partijen op het natuurbeleid. Onder een bewindspersoon van confessionele huize betekende natuurbeleid in de regel: landbouwbeleid. Ook nu nog herkennen we de terminologie. De waarde van een wilde wolf druk je uit in de omvang van de schade die het wilde dier toe kan brengen aan de veehouder. Wilde planten die de monocultuur verstoren zijn een ‘pest’ en woeste gronden al gauw zonde, want niet in cultuur gebracht.

Het leeuwendeel van het Nederlandse grondgebied dat als natuur wordt aangemerkt, betreft dan ook betrekkelijk onvruchtbare grond waarop het moeilijk boeren is. Het zijn de restjes aan de zomen van uitgestrekte landbouwarealen. De Oostvaardersplassen vormen daarop een grote uitzondering. De vette klei doet menig boer watertanden en die dichtheden aan uitgezet wild zijn er niet voor niets: de vruchtbare bodem genereert een uitzonderlijke ecologische draagkracht.

Kentering

Toch loopt de boel langzamerhand spaak. Als White gelijk heeft zou de ras voortschrijdende secularisering daarbij wel eens een rol kunnen spelen. Er begint langzaam maar zeker ruimte te ontstaan voor een andere natuuropvatting, eentje waarin de mens niet centraal staat, maar kwetsbaar onderdeel vormt van een groter geheel.

Een kleine groep ontevreden agrariërs begint zich steeds luider te roeren. Zij bepleiten een praktijk waarin aandacht voor de omgeving en welzijn van dieren een veel prominentere plaats innemen. Uit een breed opgezet onderzoek in opdracht van het dagblad Trouw – zelf een emancipatoir product van een van oudsher confessionele achterban – zou medio 2018 maar liefst 80 procent van de boeren het roer om willen gooien.

Dat is goed nieuws voor de 12 miljoen varkens, de 106 miljoen kippen en de 1,7 miljoen melkkoeien die Nederland rijk is. Een dergelijke intensieve veehouderij en pluimveesector is niet te handhaven als wij de gehouden dieren ook nog enigszins een aanvaardbare kwaliteit van leven gunnen in een omgeving waarin het ook voor mensen en andere dieren goed toeven is.

Het zou ook het einde betekenen van een mantra die heel lang opgeld heeft gedaan: Neêrlands bijdrage aan het wereldvoedselvraagstuk zou maximale en efficiënte productie zijn. De stelling leidt al jaren tot felle debatten: ‘land sparing or land sharing?’ Inmiddels is wel duidelijk dat een maximale productie op een Nederlandse akker nauwelijks leidt tot het sparen van natuur elders. Integendeel! Met de absurde importvolumes aan bijvoorbeeld soja en palmolie draagt de Nederlandse agrarische sector lelijk bij aan voortschrijdende ontbossing in de tropen. Het voedsel kan veel beter worden geproduceerd door en dichtbij de mensen die dat voedsel nodig hebben.

Als we Leopolds aanbeveling volgen dan moet het land in Nederland en elders dus inderdaad gedeeld: met een hele leefgemeenschap aan soorten. Tot een enorm productieverlies hoeft dit niet eens te leiden. De ecologisch verantwoorde productiemethoden blijven qua opbrengsten en integrale kosten al lang niet meer zo ver achter bij die van de klassieke intensieve, maar sterk vervuilende agrarische praktijk.

De christelijke partijen drukken traditioneel een stevig stempel op het Nederlandse natuur- en landbouwbeleid.
Jos van den Broek, Leiden

De wal keert het schip

Interessant is dat een brede groep van maatschappelijke organisaties, enkele bedrijven, wetenschappers en boerenlobbyclub LTO Nederland in het najaar van 2017 bij elkaar zijn gekropen om een heus deltaplan voor kwaliteitsherstel van de groene ruimte op te stellen.

Curieus is het wel dat de overheid niet meepraat, maar als dit initiatief vrucht draagt kan het een historische ommekeer inluiden. Misschien is het een mooi voorbeeld van Verelendungstheorie. Nu het schip van de landbouw tegen de wal van economische en ecologische grenzen aanloopt is er mogelijk wel een bereidheid om te luisteren naar de sombere boodschap van wetenschap en natuurorganisaties.

De golven in onze wijzigende natuuropvattingen zijn lang. Wezen we met White al op een oude, onderliggende religieuze traditie, ook het landgebruik in Nederland zelf onderging grote veranderingen in de afgelopen twee eeuwen. Het is een louterende mentale exercitie om een zomer mee te wandelen met Jacob van Lennep die in 1823 een dagboek bijhield van zijn voetreis door Nederland, samen met zijn Leidse medestudent Dirk van Hogendorp. Volkshistoricus Geert Mak diepte het dagboek op uit de mottenballen, maakte er een mooie televisieserie bij en bracht het boek, prachtig geïllustreerd, opnieuw uit met Marita Mathijsen, kenner van de negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde.

We lopen over onverharde wegen, zandpaden en uitgestrekte heidevelden door een Nederland, dat vooral een lege indruk maakt, waar standsverschillen in belangrijke mate het levenslot bepalen, waar kleine steden en dorpen een licht vervallen aanblik bieden, waar vermoedelijk een derde van het land in hedendaagse termen nog voor wild en onontgonnen door kan gaan. De jonge studenten zijn geen geboren natuurhistorici. Ze kletsen wat af met boeren, notarissen, juffers en handelsreizigers, maar veel oog voor de natuur hebben zij niet. Een enkele keer barst Van Lennep in een klungelig lofdicht uit, waarin hij bijvoorbeeld de schoonheid van het uitgestrekte Drentse land bezingt.

Opvallend zijn de koloniën of maatschappijen van weldadigheid, waar rijke kooplieden gemeenschappen voor arme werklieden hebben ingericht ter verheffing van het volk en ontginning van het land. Nergens nog wordt de dreiging gevoeld van een oprukkende beschaving die de natuur zou bedreigen, of van een uitputting van natuurlijke hulpbronnen die onze ontwikkeling beknot. Een bordje van Natuurmonumenten langs de weg is al even vreemd als gemotoriseerd verkeer.

Hier ligt Nederland nog te sluimeren in de schaduw van Europa. In dat landschap moeten nog sporadisch wolven voorkomen, maar de enige die we in het boek tegenkomen hangt, vreeswekkend, opgezet aan de zoldering in een logies te Wolvega, vergezeld van een bruine beer, die volgens de studenten ook in de omgeving is geschoten. Dat laatste lijkt wel heel onwaarschijnlijk. Maar Van Lennep rept daarnaast ongegeneerd van de laatste holbewoners of ‘halve wilden’ te Gorredijk, die hij ook nog eens de grootste bijdrage aan de criminaliteit in de streek toedicht. Het blijven studenten.

Van daar is het maar een halve eeuw naar de alom betreurde kap van het laatste stukje oerbos in Nederland bij Apeldoorn, het Beekbergerwoud, een gebeurtenis die Frederik van Eeden deed verzuchten dat het bos als ‘Natuurmonument’ behouden had moeten blijven door de Koninklijke Academie van Wetenschappen, onbedoeld bijdragend aan de naam van de eerste grote terreinaankopende en -beherende natuurorganisatie in Nederland die in 1905 werd opgericht. De beschermingsimpuls ontwaakt pas als het object van bescherming aan de horizon verdwijnt.

Diezelfde Van Eeden zag een heel ander landschap voor zich dan de studenten Van Lennep en Hogendorp. Onder invloed van de Duitse geleerde Alexander Von Humboldt, had Van Eeden geleerd om anders naar het landschap te kijken: als een entiteit met een eigen ziel die de zeden en gewoonten verraadt van de mensen die er leefden. Zo kon Frederik van Eeden ‘baatzuchtigheid’ ontwaren in de uitgestrekte, vlakke bollenvelden van de kuststreek rond Haarlem waar hij graag wandelde. Voor hem woonden lichtheid en geluk ‘op de heuvelen’ (in de duinen) en moesten dramatische berglandschappen – die hij nooit bezocht – wel leiden tot zwaarmoedigheid.

Met zijn Verkadealbums heeft schoolmeester Jac. P. Thijsse half Nederland aan ‘natuurgenot’ geholpen.
Wikimedia Commons

Zijn opgetekende botanische wandelingen vonden gretig aftrek onder het Nederlandse publiek. Als amateur-botanicus werd hij een voorbeeld voor latere grondleggers van de Nederlandse natuurbeweging als Eli Heimans en Jacobus Pieter Thijsse, de onvermoeibare schoolmeester die half Nederland aan het ‘natuurgenot’ hielp via de Verkade-albums.

‘Natuur’ naar de randen van onze beschaving

In één opzicht verschilde Van Eeden grondig van zijn opvolgers: het landschap was voor hem een esthetische en morele eenheid. Dat morele motief is bij Thijsse goeddeels afwezig. De schoolmeester was er misschien te nuchter voor. Bovendien omarmde Thijsse vrijwel zonder aarzeling het vooruitgangsgeloof. Natuur moest wel veiliggesteld, maar aan de randen van de voortdenderende beschaving, als rustpunt en bron van recreatie.

Het morele discours is in de natuurbeweging van de twintigste eeuw in Nederland stiefmoederlijk ontwikkeld. Er is vooral pragmatisch gehandeld; aan het primaat van handel en economie is zelden getornd. De Nederlandse natuurbeschermingsorganisaties waren er als de kippen bij om een nieuwe loot aan de stam van de natuurbescherming te omarmen: de ‘ecosysteemdiensten’. In dat verhaal zou de natuur onmisbare diensten verlenen, zoals bijvoorbeeld schone lucht of schoon drinkwater.

Die diensten zouden vervolgens te verwaarden zijn tot economisch renderende getallen. In het verlengde daarvan is men gaan spreken over green capital accounting. Als we de waarde van het vrijelijke aanwezige natuurlijke kapitaal maar opnemen in ons grootboek en het gebruik afschrijven op de balans, dan zullen wij ons eindelijk bewust worden van de onschatbare waarde van de natuur en deze beter beschermen, zo gaat de redenering.

Of het werkt is de vraag. Op papier zijn de ‘bestuivingsdiensten’ van bijen en insecten bijvoorbeeld miljarden waard. In de praktijk is de insectenpopulatie in Nederland in de afgelopen halve eeuw met 70 procent gedaald. Het is niet duidelijk welke boekhouder wij moeten ontslaan. Op de nationale rekening komt het verlies niet voor.

Lees het volgende artikel van het thema ‘Natuur in Nederland’

Een verlangen naar wildernis

Johan van de Gronden
Dit artikel is een publicatie van Stichting Biowetenschappen en Maatschappij.
© Stichting Biowetenschappen en Maatschappij, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 28 oktober 2018

Discussieer mee

0

Vragen, opmerkingen of bijdragen over dit artikel of het onderwerp? Neem deel aan de discussie.

Thema: Natuur in Nederland

iStockphoto
Natuur in Nederland
In de zomer van 2018 kwam een langlopende kwestie uit het Nederlands natuurbeheer tot een voorlopige climax. Na een winter vol harde botsingen tussen ecologen en dierenbeschermers besloot de provincie Flevoland tot een drastisch ingrijpen in het aantal ‘grote grazers’ in de – internationaal bejubelde – Oostvaardersplassen. Liet deze kwestie zien dat Nederlanders het contact met de natuur nu toch echt zijn verloren, of is de definitie van natuur in ons drukbevolkte land gewoon aan modernisering toe?
Bekijk het thema
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.